Magic is the moment when you are what you want to be... in love with the World and full of energy! Dit is de reisblog van Tom Lodewyckx, het relaas van zijn indrukken en avonturen.
Tuesday, October 09, 2007
Bolivia en Peru
Vanavond zal de luxebus van Cruz del Sur het legendarische asfalt van de panamericana opzoeken. Deze vervoersmaatschappij staat garant voor veel “reisplezier” en trakteert haar klanten op een fijne selectie van de “beste” noordamerikaanse films (sommigen onder jullie zijn bekend met mijn delikate smaak) en tussendoor op een vermakelijk spelletje bingo. Hopelijk win ik deze keer de fel bevochten fles met rode wijn. Na flink bespaard te hebben op de rit van Cuzco naar Arequipa (in de “economy” bus van Cromotex) zal deze ouwe rammelende zak vol beenderen zich eens goed laten verwennen! Want morgen wil ik zo fris als een hoentje in Lima aankomen. Mijn collega wetenschapper en culinaire tafelgenoot Kristian, uit Valdivia (herinneren jullie de voortreffelijke ceviche, de gerookte zalmen en de mosselen in witte wijn nog?), is net terug uit het door aardbevingen fel geteisterde gebied rond Pisco en Ica (waar hij als geoloog een handje is gaan helpen aan een post-earthquake onderzoek) en nu klaar om met verenigde krachten een vergelijkende studie te maken van de chileense en de peruaanse bieren. Met een doorwinterde belg in het team zou de slotconclusie van deze studie eigenlijk reeds lang op voorhand geschreven kunnen worden (zeker gezien het feit dat er hier in Peru geen duitse kolonisten/bierbrouwers zijn) maar als ernstige wetenschapper kan ik niet anders dan de klassieke structuur (vraagstelling – onderzoek - conclusie) volgen. De formele stappen “moeten” gerespecteerd worden, tenminste als we onze studie niet willen laten verzinken in een ordinaire bachanale! En zo bevind ik me dus momenteel in Arequipa, Peru, wachtende op de bus. De stad en haar omgeving is nauwkeurig uitgekamd en van haar geheimen ontvreemd. Alle praktische rompslomp - welke onvermijdelijk met het reizen samen gaat - is weer even van de baan en nu kan ik me dus eindelijk weer concenteren op een nieuw hoofdstuk voor mijn al te lang verwaarloosde blog. Zoals jullie misschien nog weten werd deze de laatste keer niet in de meest vrolijke stemming afgesloten. Onprettige zaken dwongen me toen om in mijn zuidamerikaanse opmars rechtsomkeer te maken en me gedurende geruime tijd te stationeren. Ondertussen is het tij gekeerd en ben ik als een vernietigende vloedgolf over het noorden van Argentinia, Bolivia en Peru gespoeld. Graag had ik kunnen mededelen dat alle problemen van de baan waren, maar helaas... jammerlijk genoeg heb ik nog een aantal medische dossiers in verschillende boliviaanse en peruaanse klinieken moeten achterlaten. Gelukkig is het nu heel wat minder dramatisch dan zo’n twee maanden geleden maar ik kan niet ontkennen dat de hele nasleep van deze zaak stevig op mijn zenuwen begint te werken. Maar goed, genoeg geklaagd. Nu dit van mijn lever is kan ik ook zeggen dat ik de afgelopen weken overspoeld ben geweest door een lavende regen aan exotische wonderen. En daarover zal ik nu vertellen!
Na het groene licht van de sympathieke dokter Verbanez te hebben gekregen begeef ik me regelrecht naar Salta, in het noorden van Argentinia, dé ideale springplank naar mijn volgende bestemming: Bolivia! Grensovergangen gaan steeds gepaard met een heerlijke opwindende spanning. Na de noodzakelijke formaliteiten wandel je vol nieuwsgierigheid en met een verse stempel in je paspoort een kleine nieuwe wereld binnen, je afvragend wat er je allemaal te wachten zal staan. Maar alvorens het zo ver is wilde ik de kans niet naast me neerleggen om nog snel even de beruchte “route 40” tussen Salta en Cafayate te verkennen. Samen met de zwitser Tobias en de kosten drukkend met de nog piepjonge franse chicas Marie-Lynn en Aurelie op de achterbank kronkelen we in onze gloednieuwe volkswagen gol (zonder –f ... een exclusief zuidamerikaans model) over de onverharde "voeten" van de Andes. We klimmen doorheen een dichte laag van nevel het rijk van de zon tegemoet, een land dat gekenmerkt wordt door dorre woestijnen, wijdse "valles" en woeste "quebradas". Reuzachtige cactussen versterken het dramatische effect van dit alles. Ten zuiden van Cafayate brengen we een bezoek aan de ruines van Quilmes, een meer dan tien eeuwen oude versterkte vesting van de Calchaqui indianen. Na een reeks opflakkeringen van verzet tegen de Spaanse overheerser werden in 1667 de laatste 2000 Quilmes indianen naar een buitenwijk van Buenos Aires gedeporteerd. Nu draagt deze ondertussen sterk opgewaardeerde wijk nog steeds de naam van dit genadeloos uitgemoorde volk en is het het hoofdkwartier van Argentinië’s meest geliefde bier: "Quilmes". En met deze historie in het achterhoofd wandel ik dan eindelijk de grens met Bolivia over. Van Zuid Amerika’s meest “ge-europaniseerde” land naar het meest autochtone. 60% van de bevolking heeft hier nog autochtone roots.
Eerste halte is het kleine dorpje van Tupiza, misschien wel de laatste echte “Far West”. Gauchos (cowboys) galloperen te paard door de straten alsof ze waren ontsnapt uit een film van Sergio Leone en in de voetsporen van de ondertussen bejaarde Clint Eastwood zadelen ook wij onze paarden voor een ritje doorheen een verbazingwekkend landschap van regenboogkleurige bergen, bizarre rotsformaties en stofferige canyons van de Cordillera de Chicas. Vanuit Tupiza zullen we vervolgens per jeep de oversteek maken naar Uyuni, dwars doorheen de Boliviaanse altiplano: één van ’s werelds hoogste, winderigste en droogste, overdag warmste en ’s nachts koudse gebieden (de temperatuur zakt tot beneden de -20 graden). Het is misschien wel de meest ruwe en geisoleerde streek van de zuidelijke hemisfeer. Een wereld van extremen. Een surrealistisch landschap van woestijnen en vulkanen, hotsprings, mudpools, geysers, fumaroles en kleurrijke lagunas bevolkt door roze flamingos. Een thuis voor duizenden llamas, alpacas, vicuñas en viscachos (een soort kruising tussen een konijn, walibi en eekhoorn). Hier en daar een kleine nederzetting waar geharde mensen schuilen in hun adobe huizen. De "Salar de Uyuni" dan, een oogverblindende witte en ’s werelds grootste zoutwoestijn van 12.000 vierkante kilometer, gelegen op een hoogte van 3653m en een overblijfsel van het prehistorische zoutmeer Lago Minchin. En zo komen we na 4 dagen van verwondering en ontberingen aan in Uyuni, waar ik de volgende dag al mijn tocht verder zet richting Potosi, de hoogste stad ter wereld op een slordige 4060m, aan de voet van een regenboogkleurige berg: de beruchte "Cerro Rico". Potosi werd gesticht in 1545, kort na de ontdekking van het edele metaal zilver. De aderen van de "rijke berg" bleken uiterst winstgevend en 200 jaar lang spijsde het de Spaanse schatkist. Tegen het einde van de 18de eeuwd groeide Potosi uit tot de grootste en rijkste stad van Zuid Amerika en sommigen beweren zelfs dat men met het ontgonnen zilver een brug had kunnen bouwen van hier tot Madrid. De wereldstad van Buenos Aires werd, tussen haakjes, gesticht als een haven voor het verschepen van het zilver en het waren onze dappere noorderburen, die kapers en piraten van Hollanders, die de arme sloebers van de Spaanse zilvervloot het leven zo zuur maakten. Enfin, het ontginnen van al deze rijkdom ging natuurlijk ten koste van het leven van miljoenen en miljoenen slaven. Autochtone indianen werden gedwongen om onder verschrikkelijke omstandigheden in de mijnen te werken en afrikaanse slaven ademden de giftige dampen in de smelterijen. Vandaag de dag zwoegen er nog duizenden op coca bladeren kauwende arbeiders in vele kleine cooperatieve verbanden. Weliswaar verdienen zij bijna 10 keer zo veel als het gemiddelde maandloon in Bolivia maar tegen welke prijs: een gemiddelde levensverwachting van 40 jaar. Dagelijks 8 uren lang ononderbroken zweten in de beklemmend ijle en broeiend hete ingewanden van de Cerro Rico; schuppend, drillend, 2 ton zware lorries verslepend, ... en blootgesteld aan stof, asbest en toxische gassen, een garantie dus voor longkanker. Als de hel bestaat dan moet het de mijnen van Potosi zijn! Zelf heb ik gedurende twee uurtjes een "toeristische" tour gemaakt doorheen de nauwe gangen en schachten en gedacht dat ik ging sterven. Diegenen die me ooit betrappen op klagen over het werk, gelieve me te herinneren aan de zilvermijnen van Potosi.
Na de historische weelde en de hedendaagse terreur van Potosi zoek ik de warmte op van het comfortabele en gezellige Sucre, een koloniale parel en ooit de hoofdstad van Bolivia. Tijdens een van de vele militaire dictaturen werd de wetgevende en uitvoerende macht echter overgeplaatst naar de huidige hoofdstad La Paz , een heet politiek hangijzer. Vandaag de dag is er een grondwettelijke vergadering aan de slag om de hele situatie te (her)bekijken en als Evo Morales (de huidige president en goede vriend van Hugo Cháves) op een ondemocratische manier aan het langste eind zou moeten trekken hangt er misschien wel een nieuwe burgeroorlog in de lucht. De geur daarvan kun je nu al ruiken... Eigenlijk is dit weer een verhaal over de dualiteit tussen arm en rijk; tussen de hoofdzakelijk autochtone provincies in de barre westelijke altiplano en de vruchtbare en grondstof rijke provincies (zoals die van Santa Cruz) in de noord-oostelijke laaglanden, die met hun steun aan Sucre het vuur aan de lont van hun onafhankelijkheidsstrijd willen steken. In de dampen van brandende autobanden en bijtend traangas verlaat ik Sucre en ruil ik haar charmen in voor de sterk vervuilde lucht van 's werelds hoogst gelegen hoofdstad, La Paz , adembenemend gesitueerd in een diepe vallei. Haar huizen klampen zich sensationeel vast aan de wanden van de canyon. Even buiten de stad verfris ik mijn longen op de fiets, tijdens een 3000m diepe afdaling over zo’n 80 km , langs de zogenaamde “world’s most dangerous road” van La Paz naar Coroico. Verder heeft de stad me weinig te bieden en via het kleine dorpje Copacabana, aan het Titicaca meer en het legendarische Isla Del Sol (volgens de Inca mythologie de geboorteplaats van de zon) steek ik de grens over naar Puno, in Peru en eveneens aan het Titicaca meer, waar er recentelijk een meteoriet is ingeslaan. Even bleek er paniek te ontstaan nadat enkele honderden kijklustigen moesten worden afgevoerd met misselijkheid en ademhalingsklachten en men dit toeschreef aan mysterieuze buitenaardse stralingen. Maar al snel vond men de oorzaak van dit alles in een heel wat aardsere verklaring: bodemgassen die waren vrijgekomen door de impact van de inslag. Ondertussen kampeert een delegatie van de plaatselijke bevolking dag en nacht rond de krater ... om het te beschermen van "ruimtesteen rovers". De meteoriet wordt wie weet nog een luceratieve zaak!
Mijn eerste halte van noemenswaardig belang in Peru is Cuzco, het hart van het ooit zo machtige Inca rijk. Een pracht van een koloniale stad gebouwd op de grondvesten van een vermoedelijk nóg prachtigere (maar helaas verwoeste) Incastad. De kollosale katedraal aan de Plaza de Armas is geworteld op het vroegere paleis van Inca Viracocha en de basis van de Iglesia de Santo Domingo wordt gevormd door de grondvesten van Qorikancha, ooit de machtigste tempel van het Inca rijk, waar priesters de hemelse activiteiten monitreerden. De muren van de Acllahuasi (huis van de uitverkoren vrouwen) werden een deel van de Santa Catalina en zo huisveste het niet langer de Maagden van de Zon maar vrome katholieke nonnen. Enfin, de hele stad heeft dus een aardige transformatie ondergaan. De omgeving van Cuzco is eveneens bezaaid met oude ruines zoals die van Saqsaywamán, een voor de Incas uiterst heilige plaats en de citadel waar in 1536 één van de meest bittere veldslagen werd uitgevochten tussen de Spanjaarden en Manco Inca, die de conquistadores vanuit het fort belegerden. Een 15-tal km noordwaarts dan, zoals de condor vliegt, bevindt zich de Valle Sagrado of de Heilige Vallei van de Rio Urubamba met de hoog in de wolken torenende Inca citadellen van Pisac en Ollantaytambo en helemaal in het noordwesten ... de mysterieuze (behalve voor de autochtone Quechua indianen dan) “verloren stad” van Machu Picchu, om onbekende redenen door de Incas verlaten en pas in 1911 door de Amerikaan Hiram Bingham (her)ontdekt! Machu Picchu is een sterk staaltje van steenhouwerij! Gedeeltelijk uit massieve rots gekapt en verder afgewerkt met haarfijn in mekaar passende granieten blokken. Sommigen beweren zelfs dat de Incas over bepaalde gaven beschikten om materie te transformeren. Gigantische kunstmatige terassen voorzagen de stad van voldoende landbouwgebied en aquaducten irrigeerden de citadel. Ingenieuze instrumenten registreerden de bewegingen van de zon en konden zo de solsticen en de equinoxen bepalen. Vroeg in de ochtend en vanop de top van de tandvormige Huayna Picchu, enkele honderden meters boven de "stad in de wolken" zie ik Machu Picchu als het ware oprijzen uit een zee van mist. Indrukwekkend! Teruggekomen in Cuzco is het tijd voor een heel andere tocht, die van San Pedro. San Pedro is een voor de indianen heilige plant, een cactus, welke in de Andes reeds meer dan 3000 jaar lang wordt gebruikt om haar genezende krachten. Het is een medicijn dat ons opnieuw aansluiting laat vinden met onszelf en de Aarde. Volgens de indianen helpt het ons genezen, groeien, leren en ontwaken en verheft het ons naar een hoger niveau van waarheid en bewustzijn. Sterk onder de indruk van deze toch wel merkwaardige ervaring (die ik mocht meemaken in en rondom de magische Tempel van de Maan, even buiten Cuzco!) bus ik verder naar mijn volgende bestemming, Arequipa, waar ik jullie in de inleiding had achtergelaten. Weer een stad vol koloniale grandeur, met in de verte de 5571m hoge kegelvormige El Misty vulkaan en de ruwe 6075m hoge Apu Chachani op het toneel. Majesteitelijk rijzen zij achter de noordelijke zijde van de Plaza de Armas op. Arequipa is een zachte stad waar het aangenaam leven is en een ideale uitvalsbasis voor een excursie naar de Cañón del Colca, een van de diepste canyons ter wereld waar reuzachtige condors over de thermische stromigen van de lucht glijden. Het is eveneens de (nieuwe) thuis van "Juanita", de wereldberoemde ijsprinces, de ingevrozen Inca maagd die meer dan 500 jaar geleden geofferd werd op de top van de 6288m hoge Apu Ampato. Voor de Incas van deze tijd waren de bergen niet "gewoon" bergen... Ze waren "goden", die hun woede konden tonen met vulkanische uitbarstingen, aardverschuivingen en klimatologische catastrofen en enkel "gekalmeerd" konden worden met offers!
Maar, beste lezer, eigenlijk zit ik helemaal niet meer in Arequipa te wachten op de bus. Met een grote sprong in de tijd heb ik me enkele duizenden kilometers verder verplaatst en bevind ik me momenteel in het hartje van het Amazone regenwoud. Onvoorziene omstandigheden (de twee vrolijke ozzies Casper en John meerbepaald) hadden ervoor gezorgd dat dit verslag niet tijdig door de pers kon rollen en eens in Lima aangekomen had ik zoals jullie herinneren andere zaken aan m’n hoofd. De erbarmelijke kwaliteit van het peruaanse gerstenat heeft Kristian en mezelf er echter toe aangezet om de initiële probleemstelling van ons gepland onderzoek te herformuleren. De nieuwe richting die we kozen bracht ons op enigzins toevallige wijze naar een interessante plaatselijke traditie: de "pisco sour", een edele cocktail vervaardigd uit 8 delen Pisco brandewijn, 4 delen limoen, 3 delen siroop of suikerwater en 1 eiwit. Alles in de mixer, flink klutsen, afwerken met een paar druppels "bitter" en klaar is kees! Wanneer onze inspanningen geen tekenen van verbetering meer tonen concentreren we ons nog even op Lima's voortreffelijke ceviche restauranten en hervatten we vervolgens ons pad. Kristian terug naar zijn project in Chile en ik de vlieger op naar Iquitos, een ietswat manische jungle metropool. Het is de grootste stad ter wereld die niet per weg bereikt kan worden. Oorspronkelijk was Iquitos een kleine afgelegen jesuiten missie maar tegen het einde van de 19de eeuw "ontplofte" het tijdens de rubber boom. Het klimaat is hier tropisch en zwoel: zweterig, plakkerig, vochtig en warm met nu en dan een fikse regenbui. Ontelbare tuktuks (hier moto-taxis genoemd) scheuren door de straten en dat doet me terug aan Azië denken... hoera! Vier dagen lang heb ik in de jungle gekampeerd, langs de Rio Tapira, een zijtak van de Rio Amazonas en per speedboot twee uren stroomopwaarts varen. De rijkdom aan fauna en flora dat hier te bespeuren valt is onbeschrijfelijk: honderden bloemen en duizenden planten, felgekleurde vlinders, hagedissen, reuze iguanas, tarantulas, schorpioenen en slangen, kikkers, padden, buidelratten, luiaards en apen, termieten, bullet- en fire ants, proteïnerijke maden, pirañas, grijze en roze rivierdolfijnen, honderden verschillende vogelsoorten, muggen natuurlijk en zo veel meer. De mensen van de jungle leven een eenvoudig maar zorgeloos bestaan. In tegenstelling tot het leven in de stad is geld hier van geen belang. De onuitputtelijk rijkdom van de jungle verschaft hen al het noodzakelijke. Hoogtepunt van mijn verblijf in de jungle is het bezoek van Don Ladico, een lokale shaman, die me introduceert in het ayahuasca ritueel. Het bittere brouwsel van deze slingerplant wordt al duizenden jaren lang door de indianen van het Amazone regenwoud gebruikt voor het reinigen van lichaam en geest en voor het verdrijven van de boze geesten. Op het gefluit en gezang van Don Ladico verhuist mijn geest zich (opgehitst door Ladico's geritsel met een bosje bladeren) naar een wereld zoals die van Alice in Wonderland. Het nachtelijke gerasp van de krekels evenals de vele andere geluiden van de jungle gonzen als een acoustische kaleidoscoop doorheen mijn hoofd. Nu en dan word ik opgeschrikt door een innerlijke explosie in mijn hersenen. De vreemde maar geruststellende melodieën van Don Ladico zijn mijn enige houwvast. Ik heb zo'n vermoeden waar Lewis Carroll de inspiratie voor zijn Wonderland heeft gehaald... Laagtepunt speelde zich twee dagen eerder af. Door kwade geesten verleid (de ayahuasca kwam dus te laat) nam ik deel aan een partijtje voetbal op het strand langs de Rio Amazonas, goed wetende dat dat levensgevaarlijk is voor het welzijn van mijn reeds fel geplaagde knie (de afwezigheid van een voorste kruisband). Gevolg is natuurlijk een nieuw accident, een opgeblazen knie en een strikt dansverbod... "no puedo bailar", doctor’s orders! En het was verdorie zaterdag, net wanneer de jungle het hardst de salsa danst...
Enfin, zo zit ik hier dus, in Iquitos, met een voorschrift voor ontstekingsremmers en veel rust. Wederom een slot in mineur. Maar vanavond vertrekt de slowboat naar Santa Rosa, aan het drielandenpunt van Peru met Colombia en Brazil. Drie dagen lang luieren in mijn hangmat, heen en weer slingeren en hopen op een (spoedig) herstel. Want weldra staat Colombia op het menu en dat belooft een uitgebreid palet aan nieuwe smaken. Als voorgerecht zullen we het kleine stadje Leticia nuttigen. En nu ga ik me klaarmaken: nootjes hamsteren en een hangmat kopen. Op naar Puerto Masusa, de haven!
Muchos saludos,
Pachatom
Thursday, August 09, 2007
Buenos Aires
Volgens het ambitieuze schema dat ik mezelf heb opgelegd zijn we nu al meer dan een week over tijd. Een samenloop van omstandigheden heeft ervoor gezorgd dat mijn verslaggeving bleef steken in een net van opperstebeste intenties en nimmer door de mazen kon glippen. Ondertussen heb ik – bedolven onder de tumultueuze gebeurtenissen van de afgelopen maand - alle gevoel van tijd verloren en moet ik diep gaan graven om te achterhalen waar ik jullie laatst heb achtergelaten. Maar een snelle blik op mijn laatste rapport brengt me al snel terug naar de regen, de sneeuw en de ijzige kou en een vooruitzicht op de nieuwe "hinderpalen" die me op mijn Zuid-Amerikaanse pad zouden te wachten staan. "Hinderpalen"… laat me niet lachen! Liefst had ik dit belachelijke woord nooit op het scherm geplant maar wat gebeurd is is gebeurd en het nu uitwissen zou volgens de aanhangers van Freud een verdringing zijn. Hoe futiel toch, de omstandigheden waar ik toen op doelde! Soms kunnen bepaalde gebeurtenissen in het leven je de goesting doen ontnemen om nog langer over regen, koude, sneeuwstormen en dichtgeslibde sinussen te verhalen, zeker nadat je er zo’n gewichtig belang aan hebt gehecht. Natuurlijk moet je dan ook iets anders (en beter) hebben om over te schrijven en ben ik niet vergeten dat het doel van dit medium eerder recreatief van aard is, een luchtige verstrooiing voor de lezer, maar momenteel en vanuit mijn huidig perspectief gaat mijn maag er van draaien. Laat me dus een alinea overslaan en meteen verderspoelen naar Puerto Madryn.
Deze (in de winter) slaperige nederzetting ligt knal tussen de droge, uitgestrekte Noord-Patagonische steppe en de Atlantische oceaan en staat vooral bekend als uitvalsbasis voor het bleke en dorre Península Valdés. Dit schiereiland wordt bevolkt door schuchtere guanacos (een soort lama-achtig hoefdier) en hier en daar een rhea (een struisvogelachtig beest) maar de werkelijke beroemdheden houden zich schuil langs de kust: zeeleeuwen, zeeolifanten, southern right whales (ballenas franca austral), dolfijnen, Magellaanse pinguins en orcas, die nu en dan een vette zeeleeuw van het strand komen plukken, voor hen een lekker snoepje. Deze tijd van het jaar vallen er echter enkel zeeleeuwen en walvissen te bespeuren. Het winterse klimaat is hier uiterst, droog, mild en aangenaam en de fiets is hét transportmiddel bij uitstek om je, ploegend door de stoffige zandwegen, naar je bestemming te voeren. Aan de Playa El Doradillo is het een gelukzaligheid om je onder te dompelen in de zachte winterse zon terwijl je gratis en voor niks een ongeevenaard spektakel mag aanschouwen: speelse walvissen die op verrassend dichte afstand van het strand als kolossale duikboten door het water zweven, fonteinen van water de lucht in spuiten, hun torso’s uit het water heffen of in een sierlijke eendenduik naar beneden glijden terwijl ze met hun staart een laatste krachtige slag op het wateroppervlak verkopen. Het Punta Loma is dan weer het toneel van een heel ander spectakel: een guitige en stinkende kolonie in de zon luierende zeeleeuwen. Na de jacht op verse vis keren de wijfjes al toeterend terug naar het strand om hun van honger trappelende jongen te zogen. Verder is het hier in Puerto Madryn aangenaam vertoeven en dé reden waarom ik eigenlijk besloten had om deze stad aan te doen was om een duikje in de Atlantische Oceaan te maken. Dat was heerlijk bibberen en rillen zonder mijn knus en dubbel 7 mm pakje en de Lierse Atlantisten mogen op hun twee oren slapen: de Oosterschelde is mooier! Dat is dan bij deze bewezen en zo komen we uiteindelijk aan in Buenos Aires, de mysterieuze stad die me om een nog ondoorgrondelijke reden al deze omwegen heeft doen nemen, de stad waar ik voor het eerst van Zuid-Amerika zal gaan houden.
Na het gigantische Retiro busstation te zijn binnen gerold begeef ik me naar de Casa Esmeralda, in Palermo, waar ik me in de donkere en muffe slaapzaal installeer. Een voor een ontwaken de bewoners van dit duistere hol: de vrolijke "look-alike" guerillero Nicolas oftewel DJ Kodbar van Zwitserland, Antosh, de “gentleman” Brit met de meest subtiele humor, de piepjonge halve Fransman/Amerikaan Dillen, nog groen achter de oren en zijn kostbare tijd (om een onderzoek voor zijn universiteit uit te voeren, over de "cartoneros" die de vuilzakken op straat uitmesten – een trieste vorm van selecteren en recycleren) verkwanselend in een slaapdronken stupor, de vreemde en zwijgzame Duitser Fabian of “Shpütz(ie voor de vrienden)” die hier reeds meer dan een jaar lang in hetzelfde patroon vegeteert en last but not least ... de karikatuur van een Australier Ryan, grenzeloos sympathiek, grappenwaterval en een echte (aan het obsessieve grenzende) Don Juan. We vormen een geweldig team! De “magnificent six”. Samen bestormen we de stad: de barrios van La Boca, San Telmo en Boedo, hét tango-mekka van Zuid-Amerika, de trendy wijk van Palermo, het chique Recoletta, het meer residentiele Belgrano, de vele tuinen en parken, het zakelijke microcentro en de oase van een Puerto Madera, het reserva ecologico en Tigre, een buitenwijk in de delta van de Rio de la Plata (de “zilverrivier”) en nog zo veel meer. Samen verdrinken we onszelf in de nacht. Rond 10 uur ’s avonds ontwaakt de stad. Tegen 11 uur lopen de ontelbare restaurants vol. Omstreeks 1 uur warmen de mensen zich op in de bar. Vanaf 2 uur stroomt het volk naar de clubs. Team Esmeralda toont zich een waardige partner in haar omhelzing met de nacht en als een goed geoliede machine dansen we ons een weg naar het licht van de dag. Een uiterst onwaarschijnlijke en haast niet te geloven speling van het lot heeft ons hier, in deze tijd en op deze plaats, samengebracht. Maar allen zijn we reizigers, ...nomaden. En geleidelijk aan, een voor een, vervolgen we onze eigen eenzame weg, ’s levens buitengewoon groot aantal mogelijkheden tegemoet. Dat is ons onvermijdelijke lot. Er hangt een akelig gevoel van leegte over de Casa Esmeralda en na drie weken ben ik de laatste van de mohikanen. Zelfs Shpütz is vertrokken! Maar Buenos Aires is veel meer dan louter vertier. Het is een stad die barst van cultuur: beeldende kunst, dans, toneel, muziek, film, ... Belangrijker nog, de “porteños” (de mensen van Buenos Aires) hebben mijn hart gestolen. En hoe verlaat je in hemelsnaam een stad die je van een continent kan doen houden?
Ik besluit om mijn verblijf nog even te rekken en de tijd zinvol in te vullen met een taalcursus. Maar aan alles komt een einde... nu is het "mijn" tijd om te gaan. Van m'n hart een steen makend en me voornemend om terug te keren scheep ik mezelf in op de bus naar Puerto Iguazu, in de subtropische provincie van “Missiones”, een slordige 1400 kilometer en eindeloos veel pampas noordwaarts, precies op de grens met Brazilië en wereldberoemd voor haar kollosale watervallen. Hebben jullie ooit de film “The mission” gezien? Wel, dit is waar het gedraaid is. Van hieruit zal ik via Brazilië doorstoten tot in Bolivia. Maar ... mijn dapper offensief werd helaas door onheil gestuit en zal moeten worden uitgesteld tot een andere keer. Gedwongen door een hele batterij aan uiterst onprettige ziekten en aandoeningen die een hypochonder zou doen watertanden en menige Vlamingen de stuipen op het lijf zou jagen heb ik met hangend hoofd de aftocht moeten blazen. Het 18de eeuwse hospitaal van Puerto Iguazu kon me (terecht zoals later zou blijken) weinig vertrouwen inboezemen en nu ben ik dus terug in Buenos Aires en in goede handen, treurende om hen die niet zo fortuinlijk zijn als mij en wachtende of de behandeling haar vruchten werpt, mijn tijdelijke ongemakken in perspectief plaatsend en goed wetende dat het allemaal veel erger kan zijn... En, behoort dit alles trouwens niet tot de onderliggende natuur van de "samsara"??
Hasta luego amigos,
tom
Deze (in de winter) slaperige nederzetting ligt knal tussen de droge, uitgestrekte Noord-Patagonische steppe en de Atlantische oceaan en staat vooral bekend als uitvalsbasis voor het bleke en dorre Península Valdés. Dit schiereiland wordt bevolkt door schuchtere guanacos (een soort lama-achtig hoefdier) en hier en daar een rhea (een struisvogelachtig beest) maar de werkelijke beroemdheden houden zich schuil langs de kust: zeeleeuwen, zeeolifanten, southern right whales (ballenas franca austral), dolfijnen, Magellaanse pinguins en orcas, die nu en dan een vette zeeleeuw van het strand komen plukken, voor hen een lekker snoepje. Deze tijd van het jaar vallen er echter enkel zeeleeuwen en walvissen te bespeuren. Het winterse klimaat is hier uiterst, droog, mild en aangenaam en de fiets is hét transportmiddel bij uitstek om je, ploegend door de stoffige zandwegen, naar je bestemming te voeren. Aan de Playa El Doradillo is het een gelukzaligheid om je onder te dompelen in de zachte winterse zon terwijl je gratis en voor niks een ongeevenaard spektakel mag aanschouwen: speelse walvissen die op verrassend dichte afstand van het strand als kolossale duikboten door het water zweven, fonteinen van water de lucht in spuiten, hun torso’s uit het water heffen of in een sierlijke eendenduik naar beneden glijden terwijl ze met hun staart een laatste krachtige slag op het wateroppervlak verkopen. Het Punta Loma is dan weer het toneel van een heel ander spectakel: een guitige en stinkende kolonie in de zon luierende zeeleeuwen. Na de jacht op verse vis keren de wijfjes al toeterend terug naar het strand om hun van honger trappelende jongen te zogen. Verder is het hier in Puerto Madryn aangenaam vertoeven en dé reden waarom ik eigenlijk besloten had om deze stad aan te doen was om een duikje in de Atlantische Oceaan te maken. Dat was heerlijk bibberen en rillen zonder mijn knus en dubbel 7 mm pakje en de Lierse Atlantisten mogen op hun twee oren slapen: de Oosterschelde is mooier! Dat is dan bij deze bewezen en zo komen we uiteindelijk aan in Buenos Aires, de mysterieuze stad die me om een nog ondoorgrondelijke reden al deze omwegen heeft doen nemen, de stad waar ik voor het eerst van Zuid-Amerika zal gaan houden.
Na het gigantische Retiro busstation te zijn binnen gerold begeef ik me naar de Casa Esmeralda, in Palermo, waar ik me in de donkere en muffe slaapzaal installeer. Een voor een ontwaken de bewoners van dit duistere hol: de vrolijke "look-alike" guerillero Nicolas oftewel DJ Kodbar van Zwitserland, Antosh, de “gentleman” Brit met de meest subtiele humor, de piepjonge halve Fransman/Amerikaan Dillen, nog groen achter de oren en zijn kostbare tijd (om een onderzoek voor zijn universiteit uit te voeren, over de "cartoneros" die de vuilzakken op straat uitmesten – een trieste vorm van selecteren en recycleren) verkwanselend in een slaapdronken stupor, de vreemde en zwijgzame Duitser Fabian of “Shpütz(ie voor de vrienden)” die hier reeds meer dan een jaar lang in hetzelfde patroon vegeteert en last but not least ... de karikatuur van een Australier Ryan, grenzeloos sympathiek, grappenwaterval en een echte (aan het obsessieve grenzende) Don Juan. We vormen een geweldig team! De “magnificent six”. Samen bestormen we de stad: de barrios van La Boca, San Telmo en Boedo, hét tango-mekka van Zuid-Amerika, de trendy wijk van Palermo, het chique Recoletta, het meer residentiele Belgrano, de vele tuinen en parken, het zakelijke microcentro en de oase van een Puerto Madera, het reserva ecologico en Tigre, een buitenwijk in de delta van de Rio de la Plata (de “zilverrivier”) en nog zo veel meer. Samen verdrinken we onszelf in de nacht. Rond 10 uur ’s avonds ontwaakt de stad. Tegen 11 uur lopen de ontelbare restaurants vol. Omstreeks 1 uur warmen de mensen zich op in de bar. Vanaf 2 uur stroomt het volk naar de clubs. Team Esmeralda toont zich een waardige partner in haar omhelzing met de nacht en als een goed geoliede machine dansen we ons een weg naar het licht van de dag. Een uiterst onwaarschijnlijke en haast niet te geloven speling van het lot heeft ons hier, in deze tijd en op deze plaats, samengebracht. Maar allen zijn we reizigers, ...nomaden. En geleidelijk aan, een voor een, vervolgen we onze eigen eenzame weg, ’s levens buitengewoon groot aantal mogelijkheden tegemoet. Dat is ons onvermijdelijke lot. Er hangt een akelig gevoel van leegte over de Casa Esmeralda en na drie weken ben ik de laatste van de mohikanen. Zelfs Shpütz is vertrokken! Maar Buenos Aires is veel meer dan louter vertier. Het is een stad die barst van cultuur: beeldende kunst, dans, toneel, muziek, film, ... Belangrijker nog, de “porteños” (de mensen van Buenos Aires) hebben mijn hart gestolen. En hoe verlaat je in hemelsnaam een stad die je van een continent kan doen houden?
Ik besluit om mijn verblijf nog even te rekken en de tijd zinvol in te vullen met een taalcursus. Maar aan alles komt een einde... nu is het "mijn" tijd om te gaan. Van m'n hart een steen makend en me voornemend om terug te keren scheep ik mezelf in op de bus naar Puerto Iguazu, in de subtropische provincie van “Missiones”, een slordige 1400 kilometer en eindeloos veel pampas noordwaarts, precies op de grens met Brazilië en wereldberoemd voor haar kollosale watervallen. Hebben jullie ooit de film “The mission” gezien? Wel, dit is waar het gedraaid is. Van hieruit zal ik via Brazilië doorstoten tot in Bolivia. Maar ... mijn dapper offensief werd helaas door onheil gestuit en zal moeten worden uitgesteld tot een andere keer. Gedwongen door een hele batterij aan uiterst onprettige ziekten en aandoeningen die een hypochonder zou doen watertanden en menige Vlamingen de stuipen op het lijf zou jagen heb ik met hangend hoofd de aftocht moeten blazen. Het 18de eeuwse hospitaal van Puerto Iguazu kon me (terecht zoals later zou blijken) weinig vertrouwen inboezemen en nu ben ik dus terug in Buenos Aires en in goede handen, treurende om hen die niet zo fortuinlijk zijn als mij en wachtende of de behandeling haar vruchten werpt, mijn tijdelijke ongemakken in perspectief plaatsend en goed wetende dat het allemaal veel erger kan zijn... En, behoort dit alles trouwens niet tot de onderliggende natuur van de "samsara"??
Hasta luego amigos,
tom
Sunday, July 01, 2007
Van Chile naar Argentina
Ondertussen zijn er een kleine vier weken voorbij gevlogen sinds ik in de futuristische Suvarnabhumi luchthaven de tropische Thaise grond vaarwel kuste. 36 uren later ben ik dan na een lange stoelendans via Sydney en Auckland op mijn flipflops in Santiago aangekomen en verrast door de Chileense winter: ijzige kou, wind, hagel en regen. Een wrede overschakeling dat je hele systeem door elkaar schudt als een aardverschuiving. Weg zijn de zon en de thaise lachen. Alles doet terug westers aan. De verfijnde oosterse keuken is vervlogen tot een verre droom. Vanaf nu staan er completos (een soort slijmerige hotdog beladen met ketchup en zoete mosterd), empañadas (gefrituurde of in het beste geval gebakken en met allerhande vlezerige ingredienten gevulde deeglappen) en parilla (meters lange gegrilde stukken rund) op het menu. Er is eveneens een einde gekomen aan de luxe van een eigen kamer (of bungalow)... net zoals in Europa hokken alle reizigers samen in claustrofobische slaapzalen. Kortom, het is hier stevig inboeten aan levenskwaliteit en ik kan niet ontkennen dat ik de eerste dagen serieus met de gedachte heb gespeeld om op het eerste vliegtuig terug naar Bangkok te stappen. Maar reizen is niet altijd een pretje. Soms moet je bikkelhard zijn. Ik ben naar dit continent gekomen om het te veroveren en alvorens ik dat gedaan heb heb zal ik het niet verlaten!
En zo begeeft Tom zich met de moed der wanhoop en geharnast in zijn warmste kleren in de ijzige kou. Santiago is niet veel meer dan een moderne metropool, geflankeerd door de besneeuwde pieken van de Andes die doorgaans van het zicht worden afgeschermd door een zware, boven de stad hangende gordijn van grijze mist. Mensen haasten zich door het druilerige weer heen en weer naar hun raadselachtige bestemmingen. Afgesneden van de zon, de bron van het leven, moet er dringend actie worden ondernomen, wil ik niet dieper in mijn bedrukte stemming verglijden. Een beetje beweging zal me er ongetwijfeld bovenop helpen en ik ontwikkel het plan om me naar Valparaiso, de stad van Pablo Neruda, te verschepen. Geen slechte zet. De hemel kleurt blauw en opgevrolijkt door een aangenaam groepje lotgenoten kan ik aan het grote zuid-amerikaanse avontuur beginnen.
Tot het Panama kanaal begin vorige eeuw werd geopend was Valparaiso een belangrijke havenstad langs de Kaap Hoorn en Stille Zuidzee route, een halte voor de duizenden buitenlandse handelsschepen. Nu hangt er onmiskenbaar een sfeer van vergane glorie in de lucht en de industriele haven kunnen we niet bepaald esthetisch noemen. Maar geholpen door de zon kan de stad me toch charmeren. De met pastel kleurige huizen bezaaide cerros (heuvels) rijzen als een half cirkelvormige amfitheater op rond de baai. Antieke ascensores (liften) pendelen op en neer en kronkelende steegjes verbergen nieuwe verrassingen achter elke hoek. Een uitstap naar Isla Negra zorgt eveneens voor aangename verstrooing. Dit slaperige dorpje aan de ruige kust dank haar bekendheid vooral aan het buitenverblijf van de verzamelzuchtige dichter Neruda. Net zoals zijn andere huizen (in Santiago en Valpo) is ook deze manniakaal ontworpen als een schip op het droge. Maar verder valt er niet veel te beleven en al snel verdwaal ik terug in die oneindige poel van mogelijkheden tot, plotsklaps en uit het niets, een idee door mijn hoofd begint te spoken ... “Buenos Aires”. Genereer ik zelf deze gedachten of is het werkelijk mogelijk dat de energie van deze plek me naar haar toe tracht te lokken? Ik kan het niet van me afschudden en dus zit er niets anders op dan me daar naar toe te begeven.
Maar zo snel komen de Chilenen niet van me af. Eerst nog even een slordige duizend kilometer naar het zuiden bollen. Daar bevindt zich het Lake District, waar ik net op tijd arriveer om de veel bezongen Villarica vulkaan in een zwarte dons van wolken te zien verdwijnen... “come back you bastard.... I want to climb you!” Maar niets help. Mijn wanhopige kreet ebt weg in de zwangere lucht en al snel breekt de hel los. Regen gutst uit de lucht. Als de vulkaan niet bedwongen kan worden dan zal het Parque Nacional Huerquehue eraan moeten geloven! Normaal gezien een paradijs voor wandelaars. Maar aan het einde van de dag zie ik me genoodzaakt om me verkleumd en onderkoeld gewonnen geven en onder een beukende wind, sneeuw en bijtende regen blaas ik de aftocht, met de staart tussen mijn twee benen. Drie dagen platte rust aan de open haard. Ik verplaats mijn offensief naar de kust: Valdivia meerbepaald, een piepkleine en hartelijke universiteitsstad aan de samenloop van de Rio Valdivia en de Rio Calle Calle en temidden van een meanderend rivierlandschap. Stukken land worden in tweeen gesneden, eilanden rijzen op uit het niets en slanke waterwegen openen zich op tot meren om zich even later weer strak dicht te plooien. Restanten van 17de en 18de eeuwse Spaanse forten verraden het strategische belang van de nederzetting die later nog zal sneuvelen onder woeste aanvallen van de Mapuche indianen en na de Chileense onafhankelijkheid gebruikt zal worden als zetel voor de Duitse immigratie. Tijdens de vele grensconflicten met haar aartsvijand Argentinie besloot de jonge republiek immers om een hele hoop Duitsers te importeren, om zo haar gewicht in deze schaars bevolkte streek te verzwaren. Bijkomend voordeel is het feit dat Chile vandaag de dag gezegend wordt met een uitgebreide selectie aan uitmuntende bieren. Samen met de Feria Fluvial (vismarkt) doet het me de regen vergeten. Donkere dagen worden opgevrolijkt met het kuisen van verse choritos (mosselen aan twee kilo voor een euro) en als een echt viswijf leer ik tilapia fileren om het even later te verwerken tot een overheerlijke ceviche (een eenvoudig, origineel en voortreffelijk peruaans gerecht en een gegarandeerde voltreffer voor uw volgende receptie). En terwijl de gerookte zalmen aan twee euro per kilo langs mijn oren vliegen zet ik mijn tocht verder naar Puerto Octay, een van de vele kolonies waar het krioelt van de duitsers en waar de Osorno vulkaan verstoppertje speelt in de mist.
De regen kletst weer naar beneden en ik vlucht de Andes over. Water kristalliseert tot zware vlokken sneeuw die zich metershoog opstapelen langs de kant van de weg. Vrachtwagens staan dwars op de baan maar onze bus kronkelt moeiteloos door de bochten. Zodra we de grens met Argentinie over zijn breekt de zon op mysterieuze wijze de wolken open. Het spectakel dat zich alzo openbaart is een plezier voor het oog: stijle, wit geglazuurde en messcherpe rotsen die zich weerspiegelen in gigantische meren. Het dorre ruige landschap vormt een opmerkelijk contrast met het veel groenere en zachtere Chile. De bus zet me af in Barriloche, het Argentijnse skigebied bij uitstek aan het rustieke Lago Nahuel Huapi. De verleiding is groot om de latten onder mijn voeten te binden, bijna onweerstaanbaar zelfs, maar wonder boven wonder overwint de rede. Met een verfromfraaide knie en met mijn stijl van skieen zou ik me ongetwijfeld op een duizelingwekkende wijze in de vernieling storten. En daar is het nu nog te vroeg voor! Dus vervolg ik mijn weg naar Puerto Madryn. Als er niet geskied kan worden dan zal ik me moeten troosten met een frisse duik in de Atlantische Zee. Maar nieuwe hinderpalen doemen op op mijn weg...
En zo begeeft Tom zich met de moed der wanhoop en geharnast in zijn warmste kleren in de ijzige kou. Santiago is niet veel meer dan een moderne metropool, geflankeerd door de besneeuwde pieken van de Andes die doorgaans van het zicht worden afgeschermd door een zware, boven de stad hangende gordijn van grijze mist. Mensen haasten zich door het druilerige weer heen en weer naar hun raadselachtige bestemmingen. Afgesneden van de zon, de bron van het leven, moet er dringend actie worden ondernomen, wil ik niet dieper in mijn bedrukte stemming verglijden. Een beetje beweging zal me er ongetwijfeld bovenop helpen en ik ontwikkel het plan om me naar Valparaiso, de stad van Pablo Neruda, te verschepen. Geen slechte zet. De hemel kleurt blauw en opgevrolijkt door een aangenaam groepje lotgenoten kan ik aan het grote zuid-amerikaanse avontuur beginnen.
Tot het Panama kanaal begin vorige eeuw werd geopend was Valparaiso een belangrijke havenstad langs de Kaap Hoorn en Stille Zuidzee route, een halte voor de duizenden buitenlandse handelsschepen. Nu hangt er onmiskenbaar een sfeer van vergane glorie in de lucht en de industriele haven kunnen we niet bepaald esthetisch noemen. Maar geholpen door de zon kan de stad me toch charmeren. De met pastel kleurige huizen bezaaide cerros (heuvels) rijzen als een half cirkelvormige amfitheater op rond de baai. Antieke ascensores (liften) pendelen op en neer en kronkelende steegjes verbergen nieuwe verrassingen achter elke hoek. Een uitstap naar Isla Negra zorgt eveneens voor aangename verstrooing. Dit slaperige dorpje aan de ruige kust dank haar bekendheid vooral aan het buitenverblijf van de verzamelzuchtige dichter Neruda. Net zoals zijn andere huizen (in Santiago en Valpo) is ook deze manniakaal ontworpen als een schip op het droge. Maar verder valt er niet veel te beleven en al snel verdwaal ik terug in die oneindige poel van mogelijkheden tot, plotsklaps en uit het niets, een idee door mijn hoofd begint te spoken ... “Buenos Aires”. Genereer ik zelf deze gedachten of is het werkelijk mogelijk dat de energie van deze plek me naar haar toe tracht te lokken? Ik kan het niet van me afschudden en dus zit er niets anders op dan me daar naar toe te begeven.
Maar zo snel komen de Chilenen niet van me af. Eerst nog even een slordige duizend kilometer naar het zuiden bollen. Daar bevindt zich het Lake District, waar ik net op tijd arriveer om de veel bezongen Villarica vulkaan in een zwarte dons van wolken te zien verdwijnen... “come back you bastard.... I want to climb you!” Maar niets help. Mijn wanhopige kreet ebt weg in de zwangere lucht en al snel breekt de hel los. Regen gutst uit de lucht. Als de vulkaan niet bedwongen kan worden dan zal het Parque Nacional Huerquehue eraan moeten geloven! Normaal gezien een paradijs voor wandelaars. Maar aan het einde van de dag zie ik me genoodzaakt om me verkleumd en onderkoeld gewonnen geven en onder een beukende wind, sneeuw en bijtende regen blaas ik de aftocht, met de staart tussen mijn twee benen. Drie dagen platte rust aan de open haard. Ik verplaats mijn offensief naar de kust: Valdivia meerbepaald, een piepkleine en hartelijke universiteitsstad aan de samenloop van de Rio Valdivia en de Rio Calle Calle en temidden van een meanderend rivierlandschap. Stukken land worden in tweeen gesneden, eilanden rijzen op uit het niets en slanke waterwegen openen zich op tot meren om zich even later weer strak dicht te plooien. Restanten van 17de en 18de eeuwse Spaanse forten verraden het strategische belang van de nederzetting die later nog zal sneuvelen onder woeste aanvallen van de Mapuche indianen en na de Chileense onafhankelijkheid gebruikt zal worden als zetel voor de Duitse immigratie. Tijdens de vele grensconflicten met haar aartsvijand Argentinie besloot de jonge republiek immers om een hele hoop Duitsers te importeren, om zo haar gewicht in deze schaars bevolkte streek te verzwaren. Bijkomend voordeel is het feit dat Chile vandaag de dag gezegend wordt met een uitgebreide selectie aan uitmuntende bieren. Samen met de Feria Fluvial (vismarkt) doet het me de regen vergeten. Donkere dagen worden opgevrolijkt met het kuisen van verse choritos (mosselen aan twee kilo voor een euro) en als een echt viswijf leer ik tilapia fileren om het even later te verwerken tot een overheerlijke ceviche (een eenvoudig, origineel en voortreffelijk peruaans gerecht en een gegarandeerde voltreffer voor uw volgende receptie). En terwijl de gerookte zalmen aan twee euro per kilo langs mijn oren vliegen zet ik mijn tocht verder naar Puerto Octay, een van de vele kolonies waar het krioelt van de duitsers en waar de Osorno vulkaan verstoppertje speelt in de mist.
De regen kletst weer naar beneden en ik vlucht de Andes over. Water kristalliseert tot zware vlokken sneeuw die zich metershoog opstapelen langs de kant van de weg. Vrachtwagens staan dwars op de baan maar onze bus kronkelt moeiteloos door de bochten. Zodra we de grens met Argentinie over zijn breekt de zon op mysterieuze wijze de wolken open. Het spectakel dat zich alzo openbaart is een plezier voor het oog: stijle, wit geglazuurde en messcherpe rotsen die zich weerspiegelen in gigantische meren. Het dorre ruige landschap vormt een opmerkelijk contrast met het veel groenere en zachtere Chile. De bus zet me af in Barriloche, het Argentijnse skigebied bij uitstek aan het rustieke Lago Nahuel Huapi. De verleiding is groot om de latten onder mijn voeten te binden, bijna onweerstaanbaar zelfs, maar wonder boven wonder overwint de rede. Met een verfromfraaide knie en met mijn stijl van skieen zou ik me ongetwijfeld op een duizelingwekkende wijze in de vernieling storten. En daar is het nu nog te vroeg voor! Dus vervolg ik mijn weg naar Puerto Madryn. Als er niet geskied kan worden dan zal ik me moeten troosten met een frisse duik in de Atlantische Zee. Maar nieuwe hinderpalen doemen op op mijn weg...
Sunday, May 27, 2007
Thailand
De tijd vliegt. Zeker in een stad als Bangkok. Eergisteren ben ik hier aangekomen na een welverdiende vakantie in het zuiden van het land en morgen verlaat ik haar reeds met pijn in het hart. Ondertussen heeft de stad me als nooit tevoren terug in haar greep en hebben mijn melancholische overpeinzingen van weleer plaatsgemaakt voor een hernieuwde verwondering. De zelfde verwondering die me overspoelde toen ik hier drie jaar geleden voor het eerst voet aan wal zette. In dat opzicht is het "nieuwe" Bangkok nog steeds die zelfde oude bron van grenzeloze verbazing en daar kunnen enkele opgeblinkte straatstenen niets aan veranderen.
Dit gezegd zijnde kom ik meteen ter zake. Want dit is een reisverslag en straks verwatert mijn schijven nog tot een flauwe liefdesroman en dat wil ik de lezers liever niet aandoen. Deze maand in Thailand is - zoals te verwachten viel - fantastisch geweest! Een ideale verpozing tussen de energetische drukte van India en de verkenning van een - voor mij - nieuw continent. Deze keer heb ik mijn tijd hoofdzakelijk gesleten op Koh Tao, aan de oostkust, in de Golf van Thailand. Een paradijselijk eiland dat weliswaar overwoekerd wordt door een gigantische duikindustrie. Zo'n 40 duikoperatoren voeren hier een bikkelharde strijd met elkaar om hun hoofden boven water te houden. Vrachten toeristen worden elke dag van de pier naar de duikshops vervoerd en PADI brevetjes regenen hier pijpestelen. Een vernielzuchtige en in schoolslag zwemmende armada van leerling duikers wordt dagelijks op de schaarse riffen en koraalpilaren losgelaten. De gevolgtrekking die we hieruit kunnen maken is tamelijk logisch: veel fileleed onderwater en alle interessante beestjes kiezen in een ijl tempo het hazenpad. Enkel de dappere "titan trigger vissen" laten zich niet van de wijs brengen en zorgen hier op Koh Tao voor frequente opwinding met hun verrassend aggressieve aanvallen. Als je zo'n beest of twee aan je vinnen hebt hangen kies je snel voor andere coordinaten. Maar goed, hier in Koh Tao duiken we louter om ons in onze behoefte aan stikstof te voorzien en het leven aan het strand kunnen we niet bepaald onaangenaam noemen. De ongeevenaarde Koh Taose zonsondergang licht de hemel elke avond ros en purper vlammend op. Nu en dan zoeken we verstrooiing in de plaatselijke bowlingbaan. Omver gestoten kegels worden nog op koloniale wijze handmatig terug recht gezet. Een verdwaald projectiel voelde zich jamerlijk aangetrokken tot mijn voet. Gezien ik me beweeg in een tropische broeihaard voor ontelbare bacterieen kan Tom enkele dagen later met een ontstoken teen naar de kliniek. Het strenge verdict luidt: "nagel trekken..." Gelukkig heeft de verpleegster veel oefening met het oplappen van geblesseerde toeristen die met hun brommertjes uit de bocht zijn gegaan en tien minuten later is de klus voor nog geen vijf euros geklaard. Daar kun je niet voor sukkelen!
Alles terug in orde dus en na een kortstondige revalidatieperiode kunnen er nieuwe plannen worden gesmeed en wel in de vorm van de "Similans". Deze groep van eilanden vormt een prachtig nationaal park, zo'n 100 kilometer van de westkust van Thailand verwijderd, in de Andaman Zee. In tegenstelling tot Koh Tao moet dit een "top" duiklokatie zijn. Het is het begin van de monsoon en we zijn de laatste boot die dit seizoen nog uitvaren zal. Mijn medepassagiers bestaan uit een schuchter groepje Deense leerling duikers en twee ietswat onnozele maar sympathieke Amerikanen: "Guy & Emily"... Lap, dat begint goed! De komende dagen zien er niet bepaald rooskleurig uit. Tijdens de eerste duik verkwanselen we al kostbare lucht terwijl G&E hun brilletjes lekken en ze als jojo's naar beneden ploegen en terug naar boven schieten. Maar na verloop van enige tijd valt het al bij al wel mee. Terwijl ik vrij spel heb om naar believe heen en weer te cruisen hangen de sympathieke Amerikanen als twee veiligheidsworsten (OSB's) hoog boven onze hoofden (op deze manier natuurlijk wel minder lucht verbruikend). Tijdens de nachtelijke driftduiken transformeren G&E in gevaarlijke projectielen die als kogels richting de honderden broze koralen schieten (net zoals de bowlingbal op mijn teen). Gelukkig opteren ze er snel voor om hun veilige positie in 'mid water' terug in te nemen, waar ze als lichtgevende sattelieten door de duisternis zweven, enkel in een eendenduik naar beneden spartelend wanneer onze duikgids of ikzelf iets interessant heb opgespoord. Maar we doen diepe en lange duiken en ik krijg waar voor mijn geld: geen manta's of walvishaaien maar een kleurrijk peloton van woest uitziende clown en titan trigger fish, patrouillerende reefsharks, schuchtere arend roggen, over de bodem glijdende stingray, zwart of geel gespikkelde boxfish en flink in de schubben zittende porcupine pufferfish, unichornfish, sierlijke angel- en butterflyfish, reuzachtige groupers en potato cods, giant barracuda, napoleon wrasse, oogverblindende nudibranch, komieke spunge worms, kronkelende gebande zeeslangen, regenboogkleurige parrotfish, stekelige rode en zwart gestreepte lionfish, bebaarde scorpionfish, harde en zachte koralen, metershoge zeewaaiers, met sponzen bezaaide rotswanden, dappere kleine anemone fish, lekkere tonijn en heerlijke snappers, scholen fuseliers en trevally, triljoenen damsel en nog zo veel meer, allen in een intieme dans met de zee verwikkeld, op de hypnotiserende deining van het water. En zo cruisen we voorbij de Similans, langs Koh Tachai en het kalkstenen Koh Bon. Nu en dan spelen dolfijnen in het kielzog van de boot en steken schildpadden hun kop boven water. Onder normale omstandigheden cirkelen hier een slordige 40 duikboten en nog eens dubbel zo veel plezierjachten rond. Maar nu hebben we de riffen voor ons alleen terwijl we ook nog eens worden getrakteerd op een brandende zon. Klasse!
En nu beleef ik dus een laatste triestige nacht in Bangkok. Afscheid nemen van Thailand is altijd een beetje bedrukkend en weinigen verlaten het 'land van de glimlachen' met hun gehele hart. Maar tegelijkertijd stijgt er een opwindende spanning gestaag naar haar top. Morgen vliegen we immers van vandaag naar gisteren, de meridiaan van de 180 graden over, tegelijkertijd terug in de tijd reizend en toch een onbekende toekomst - het mysterieuze Zuid-Amerikaanse continent - tegemoet. Santiago de Chile is mijn eerste halte. Tot dan.
Dit gezegd zijnde kom ik meteen ter zake. Want dit is een reisverslag en straks verwatert mijn schijven nog tot een flauwe liefdesroman en dat wil ik de lezers liever niet aandoen. Deze maand in Thailand is - zoals te verwachten viel - fantastisch geweest! Een ideale verpozing tussen de energetische drukte van India en de verkenning van een - voor mij - nieuw continent. Deze keer heb ik mijn tijd hoofdzakelijk gesleten op Koh Tao, aan de oostkust, in de Golf van Thailand. Een paradijselijk eiland dat weliswaar overwoekerd wordt door een gigantische duikindustrie. Zo'n 40 duikoperatoren voeren hier een bikkelharde strijd met elkaar om hun hoofden boven water te houden. Vrachten toeristen worden elke dag van de pier naar de duikshops vervoerd en PADI brevetjes regenen hier pijpestelen. Een vernielzuchtige en in schoolslag zwemmende armada van leerling duikers wordt dagelijks op de schaarse riffen en koraalpilaren losgelaten. De gevolgtrekking die we hieruit kunnen maken is tamelijk logisch: veel fileleed onderwater en alle interessante beestjes kiezen in een ijl tempo het hazenpad. Enkel de dappere "titan trigger vissen" laten zich niet van de wijs brengen en zorgen hier op Koh Tao voor frequente opwinding met hun verrassend aggressieve aanvallen. Als je zo'n beest of twee aan je vinnen hebt hangen kies je snel voor andere coordinaten. Maar goed, hier in Koh Tao duiken we louter om ons in onze behoefte aan stikstof te voorzien en het leven aan het strand kunnen we niet bepaald onaangenaam noemen. De ongeevenaarde Koh Taose zonsondergang licht de hemel elke avond ros en purper vlammend op. Nu en dan zoeken we verstrooiing in de plaatselijke bowlingbaan. Omver gestoten kegels worden nog op koloniale wijze handmatig terug recht gezet. Een verdwaald projectiel voelde zich jamerlijk aangetrokken tot mijn voet. Gezien ik me beweeg in een tropische broeihaard voor ontelbare bacterieen kan Tom enkele dagen later met een ontstoken teen naar de kliniek. Het strenge verdict luidt: "nagel trekken..." Gelukkig heeft de verpleegster veel oefening met het oplappen van geblesseerde toeristen die met hun brommertjes uit de bocht zijn gegaan en tien minuten later is de klus voor nog geen vijf euros geklaard. Daar kun je niet voor sukkelen!
Alles terug in orde dus en na een kortstondige revalidatieperiode kunnen er nieuwe plannen worden gesmeed en wel in de vorm van de "Similans". Deze groep van eilanden vormt een prachtig nationaal park, zo'n 100 kilometer van de westkust van Thailand verwijderd, in de Andaman Zee. In tegenstelling tot Koh Tao moet dit een "top" duiklokatie zijn. Het is het begin van de monsoon en we zijn de laatste boot die dit seizoen nog uitvaren zal. Mijn medepassagiers bestaan uit een schuchter groepje Deense leerling duikers en twee ietswat onnozele maar sympathieke Amerikanen: "Guy & Emily"... Lap, dat begint goed! De komende dagen zien er niet bepaald rooskleurig uit. Tijdens de eerste duik verkwanselen we al kostbare lucht terwijl G&E hun brilletjes lekken en ze als jojo's naar beneden ploegen en terug naar boven schieten. Maar na verloop van enige tijd valt het al bij al wel mee. Terwijl ik vrij spel heb om naar believe heen en weer te cruisen hangen de sympathieke Amerikanen als twee veiligheidsworsten (OSB's) hoog boven onze hoofden (op deze manier natuurlijk wel minder lucht verbruikend). Tijdens de nachtelijke driftduiken transformeren G&E in gevaarlijke projectielen die als kogels richting de honderden broze koralen schieten (net zoals de bowlingbal op mijn teen). Gelukkig opteren ze er snel voor om hun veilige positie in 'mid water' terug in te nemen, waar ze als lichtgevende sattelieten door de duisternis zweven, enkel in een eendenduik naar beneden spartelend wanneer onze duikgids of ikzelf iets interessant heb opgespoord. Maar we doen diepe en lange duiken en ik krijg waar voor mijn geld: geen manta's of walvishaaien maar een kleurrijk peloton van woest uitziende clown en titan trigger fish, patrouillerende reefsharks, schuchtere arend roggen, over de bodem glijdende stingray, zwart of geel gespikkelde boxfish en flink in de schubben zittende porcupine pufferfish, unichornfish, sierlijke angel- en butterflyfish, reuzachtige groupers en potato cods, giant barracuda, napoleon wrasse, oogverblindende nudibranch, komieke spunge worms, kronkelende gebande zeeslangen, regenboogkleurige parrotfish, stekelige rode en zwart gestreepte lionfish, bebaarde scorpionfish, harde en zachte koralen, metershoge zeewaaiers, met sponzen bezaaide rotswanden, dappere kleine anemone fish, lekkere tonijn en heerlijke snappers, scholen fuseliers en trevally, triljoenen damsel en nog zo veel meer, allen in een intieme dans met de zee verwikkeld, op de hypnotiserende deining van het water. En zo cruisen we voorbij de Similans, langs Koh Tachai en het kalkstenen Koh Bon. Nu en dan spelen dolfijnen in het kielzog van de boot en steken schildpadden hun kop boven water. Onder normale omstandigheden cirkelen hier een slordige 40 duikboten en nog eens dubbel zo veel plezierjachten rond. Maar nu hebben we de riffen voor ons alleen terwijl we ook nog eens worden getrakteerd op een brandende zon. Klasse!
En nu beleef ik dus een laatste triestige nacht in Bangkok. Afscheid nemen van Thailand is altijd een beetje bedrukkend en weinigen verlaten het 'land van de glimlachen' met hun gehele hart. Maar tegelijkertijd stijgt er een opwindende spanning gestaag naar haar top. Morgen vliegen we immers van vandaag naar gisteren, de meridiaan van de 180 graden over, tegelijkertijd terug in de tijd reizend en toch een onbekende toekomst - het mysterieuze Zuid-Amerikaanse continent - tegemoet. Santiago de Chile is mijn eerste halte. Tot dan.
Friday, May 04, 2007
Nepal en Bangkok
Drie dagen lang regent het nu al in Bangkok. Motregen afgewisseld met hardere vlagen. Dat is erg verrassend voor de tijd van het jaar. Normaal gezien is het hier nog kurkdroog, zeker tot het einde van mei. En dat alles terwijl ik onophoudelijk met berichten bestookt word om me vertellen hoe zomers het in Belgie is. Ondertussen zijn de klimatologen en andere wetenschappers druk in debatten verwikkeld, stijgt de verkoop van popcorn weer - nu de film van Al Gore uit de cinema is - en draait de wereld nog altijd even vrolijk rond haar as.
Maar goed, momenteel zit ik gestationeerd in Bangkok, na een lange slopende reis vanuit Kathmandu met een tussenstop in Kolkata (het vroegere Calcutta). In de stad dus waar drie jaar geleden alles begonnen is. De poort van Zuid-Oost Azie. Bangkok is voor mij een beetje thuiskomen, al moet ik bekennen dat er toch wel iets veranderd is. Bangkok is de oude niet meer. De gloednieuwe bijna futuristische internationele luchthaven moet dat de verse lading toeristen van meet af aan duidelijk maken. Don Muang heeft afgedaan en behandelt nog enkel de binnenlandse en vracht vluchten. De oude rammelende shuttle busjes die richting het centrum van de stad scheurden zijn ingeruild voor stijlvol blinkende lijnbussen, uitgerust met computerschermen en technologische snufjes. Alle snelwegen zijn heraangelegd met een verse laag asfalt. De sloppenwijken zijn weggeborsteld en vervangen door hypermoderne complexen. In Banglamphu zijn de laatste zandwegen geplaveid. Hippe winkels bezaaien de straten. En waar zijn de honderden en honderden tuktuks die je zo gezellig lastig vielen? De meesten zijn weg, verdwenen ... ze zijn er niet meer! Binnenkort worden de laatste der Mohikanen een melancholische attractie. Nu zwaaien steriele, geruisloze en op gas rijdende taxi's de plak. De Soi Rambutri is haar icoon kwijt: het oude, vuile en tot een tattoo shop omgebouwde caravannetje. Aan de uiteinden van de Thanon Khao San wordt je akelig met rust gelaten (op enkele werkloze klerenmakers na). Wat is er gaande? Waar is het karakter van Bangkok naartoe? Waar zijn haar oude verleidelijke charmen? Het drukt een beetje op m'n gemoed, maar niets blijft hetzelfde en alles verandert en het is beter om de feiten onder ogen te zien: de oude stad is er niet meer. Het nieuwe Bangkok is daar, popelend om een veelbelovende toekomst tegemoet te gaan en het tempo waaraan deze evolutie zich afspeelt doet Europa gelijken op een oude slapende tante die haar laatste adems blaast.
Om ons bij de realiteit neer te leggen en uit sociologische overwegingen besluiten de Schot Morgan (die ik heb leren kennen op de bus van Varanasi naar Nepal) en ik om de nieuwe trends wat beter in kaart te brengen en van naderbij te bestuderen. Aan de slag dus! We springen in de holst van de nacht een taxi in die (god zij dank ... niet alles is veranderd) nog steeds hardnekkig weigert om de meter te gebruiken en ons afzet aan de RCA, de "Royal Clubbing Area" of zo iets. Hypermoderne uitgangs arena's schieten hier als paddestoelen uit de grond. Redenen om niet binnen gelaten te worden zijn onder andere "het bezit van dodelijke wapens", "ongepast gedrag", ongelofelijk maar waar "een lichamelijke handicap", en natuurlijk de gebruikelijke dress code. Alvorens we door de security geraken om ons onderzoek te kunnen verder zetten moet ik in het kraampje aan de andere kant van de straat mijn comfortabele flipflops inruilen tegen een paar stijlvolle sportpantoffels. We wandelen van de ene blinkende danshal naar de andere, waar DJ's hun ding doen of live optredens plaatsvinden, doorheen heuse cowboy saloons, Romeinse tempels en Japanse lounge bars en paleizen waar honderden tot in de puntjes opgesmukte Thaise twintigers temidden van groenblauwe laserstralen uit de bol gaan op melodramatische populaire pop en softrock hits en de vreselijke R&B en hiphop beats. Onder normale omstandigheden zou een ouwe grunger als ik reeds lang zijn gevlucht, het hazenpad of meer ondergrondse oorden tegemoet. Maar alles voor de wetenschap... De plicht gaat voor! Iedereen drinkt uniform Johnny Walker whisky, red or black label naargelang smaak en budget, per fles verkocht (aan de prijs van een halve maandloon voor een landarbeider) en aangelengd met cola of soda. Obers vullen de glazen gretig bij. Een bezoek aan het toilet gaat gepaard met een schoudermassage tijdens het urineren en als je je handen wil wassen worden de kranen open en dicht gedraaid door lakeien die je achteraf een handdoek aanreiken... Het monotone gezaag van de muziek en de hypnotiserende flitsen doen me verzinken in een wazige nevel van gedachten en in mijn herinneringen drijf ik weg naar de met een dikke sneeuwlaag bekleede toppen van de Himalaya. Naar Nepal, want daar wou ik jullie eigenlijk over vertellen.
Ik wou jullie vertellen over het land van Prins Siddhartha, geboren in de 6de eeuw BC, die zich vrolijk op het pad van de meditatie begaf, hetgeen leidde naar zijn verlichting als de "Buddha", het land van de Indische Buddhistische keizer Ashoka, die het Buddhisme in de 2de eeuw BC populariseerde en wijd versprijde terwijl het later geleidelijk aan terrein verloor aan het opkomende Hinduisme. Over het land dat geplet ligt tussen het Tibetaanse plateau en de vlakten van het subcontinent - de moderne grootmachten China en India. Had ik jullie niet achtergelaten in Pokara, vanwaar ik zou inschepen met de vreemde Fransman Greg om samen de Annapurna's te veroveren? Stiekem verdenk ik Greg ervan geen Fransman te zijn, maar een Indier, in een van zijn vorige levens althans. Hij gaat gehuld in een lange witte longi (een soort rok of lendedoek) en wikkelt een witte tulband rondom zijn vroegkalende hoofd. Waar mogelijk beoefent hij yoga en mediteert, net zoals Siddhartha en Ashoka. Als circusartist jongleert hij 5 ballen door de lucht, hetgeen ons onderweg nog veel pret zal opleveren in onze contacten met de plaatstelijke bevolking en met de groepjes zich steendood vervelende soldaten (nu er een staakt het vuren is met de Maoisten). Budgettair gezien zal onze samenwerking ook zijn voordelen opleveren maar soms ook ergernis en frustratie, want Greg is de Franse chaumage ontvlucht en krap bij kas. Als een volleerde Indier of Israeli verdedigt hij zijn roepies zoals een bloedende hond zijn vel, op die manier bij tijd en stond de zachtaardige bergbevolking bruskerend. Maar onze ideeen over de tocht en ons wandelritme komen goed overeen en verrassend genoeg zullen we het drie weken met elkaar uithouden en zelfs een fantastische tijd beleven! Als moderne Kwik & Flupkes trekken we er dus op uit, het dak van de wereld en de hogere sferen tegemoet. Langs rivieren en valleien, pittoreske Nepalese en Tibetaanse bergdorpen met hun typische prayer wheels en gekleurde vlaggen, gompas en pagodas, over honderden hangbruggen en langs nog meer ravijnen, alsmaar klimmend naar de klimax van onze tocht, de gevreesde 5416 meter hoge bergpas: de Thorung La! Ezel caravanen kruisen onophoudelijk ons pad en hier en daar moeten we ons een weg hakken doorheen de meterhoge cannabisplanten die hier als onkruid langs de weg groeien. Na enkele dagen flink te hebben gemarcheerd reizen de eerste reuzen rond ons op: de meer dan 8000 meter hoge Manaslu, de +7000 meter hoge toppen van de Annapurna 2, 3 en 4 en de schattige Pisang peak. Later zullen zich ook de Gangapurna, de Nilgiri's en de intimiderende Dhaulagiri aan het lijstje toevoegen en zullen we doorheen de wolken en de mist de Annapurna South en flarden van de Annapurna 1 zien verschijnen. Af en toe zorgt Greg met zijn gebrekkig engels voor de nodige animatie. Zo vraagt hij om een boek "playing cards" en krijgt hij een bord "plain curd" (kwark) voorgeschoteld. We klimmen hoger en hoger doorheen het alsmaar veranderende landschap. Aan de flank van Anna 3 gaan we op bedevaart naar de grot van Milarepa, een merkwaardige Tibetaanse Yogi die daar zijn leven heeft gesleten (en groen zou zijn uitgeslaan door een dieet van netels). Het verschijnen van yaks maakt ons er attent op dat we de 4000 meter hebben overschreden. In deze regionen vinden we nog pure yak of beter gezegd "nak" kaas, want dat is zijn vrouwtje. Scherp, pittig en overheerlijk. Betere kaas vind je wellicht niet in Azie. En voor we het goed en wel beseffen staan Greg en ik in Thorung Pedi, letterlijk de "voet van de Thorung". Aangezien Greg bespaard heeft op warme kleren (hij heeft de binnenvoering van zijn jas voor 50 roepies verkocht - ongeveer een halve euro - en zijn rugzakje enkel met goedkope pindakoeken gevuld) grijpt een plotselinge angst hem bij de keel. We besluiten om te overnachten in de High Camp, op een hoogte van circa 4800 meter. Voordeel is dat we de volgende dag minder vroeg uit de veren moeten en dus sneller door de warmte van de zon omhelsd zullen worden. Nadeel is dat het op deze hoogte moeilijk ademen is en natuurlijk ijskoud. We hebben geen slaapzakken met ons mee en de hele namiddag en avond liggen we in een halve coma onder de dekens, ons verstoppend voor de kou. Een boek vasthouden of de bladzijden omdraaien is onmogelijk zonder dat de vingers van onze handen vriezen. De volgende ochtend gaan we heel vroeg en met de moed der wanhoop in de nog door sterren verlichte nacht op weg. Greg heeft een laken rond zijn nek gewikkeld en mijn vuile sokken gebruikt hij als handschoenen. Zijn stoffen pantoffels zijn waterdicht gemaakt met zakjes plastic. En op deze manier klimmen we gestaag hoger tot de eerste zonnestralen de komst van de ochtend verraden. We zijn gered! Terwijl het witte tapijt van sneeuw wordt opgelicht en de grillige rotsformaties zich alsmaar scherper aftekenen voert de maan een lange strijd met de zon om de heerschappij aan het firmament. Als helden draven we opgewarmd verder door de sneeuw, de Thorung La al juichend over en meer dan 1600 meter terug afdalend in de zich openende vallei. We kamperen in het bedevaartsdorpje van Muktinath, wiens naam "bevrijding uit het leven" betekent, de poort naar het Nirvana dus, we doorkruisen haast middeleeuwse Tibetaanse dorpjes als Kagbeni en staan voor de poort van Upper Mustang, het verborgen koningkrijk of de verboden vallei. Net voor de Chinese inval scheurde dit kleine koningkrijkje zich af van Tibet om zich aan te sluiten bij Nepal, haar toekomst zo in veiligheid stellend. Een meesterlijke politieke zet! En zo gaat onze tocht verder, doorheen het appeltaarten paradijs van Marpha en nog zo veel meer tot we uiteindelijk op het dak van de bus, lang uitgestrekt in de magische melancholische gloed van de avondzon, helemaal voldaan terug naar Pokara bollen.
En via het bijna utopische Newari dorpje van Bandipur rijden we uiteindelijk de Kathmandu vallei binnen, een schatkamer van culturele monumenten. De stad zelf natuurlijk met haar bruisende kronkelende straatjes en haar ontelbare tempels, pagodas en paleizen, haar levende godin de Kumari Devi in haar gouden kooi en zo veel fascinerends te ontdekken. Swayambhunath of in de volkse mond de "monkey temple", een gigantische over de stad uit torenende stupa. Pashupatinath, een van de belangrijkste Shiva tempels van het subcontinent, waar zakenman-priesters fortuinen verdienen en rood en wit gepoederde rasta-sadhus als fotomodellen wedijveren voor de roepies van de toeristen. De stad licht echter ook een ander facet op van het land, dat van armoede en lijmsnuivende straatkinderen. Volgens de Nepalese jaartelling zijn we begin 2064 en dat is precies 1 jaar nadat hevige rellen de koning (die de macht had gegrepen om met harde hand de Maoisten te lijf te gaan) terug op zijn plaats hebben gezet en de huidige coalitieregering van start is gegaan. De mensen hopen nu op betere tijden...
En dan hebben we natuurlijk de omliggende vallei, met Bodhnath, het religieuze centrum van de Tibetaanse vluchtelingen en de thuis van een van 's werelds grootste stupa's. De statige huizen en de met goud beladen gompa's verraden een niet geringe mate van welvaart. Patan en Bhaktapur, twee oude en traditionele Newari handelsdorpen, gelegen op de oude handelsroute van Tibet naar India, met hun kasseien straten, kasten van houten en bakstenen handelshuizen, bloeiende ambachten (pottenbakkers, houtbewerkers en wevers), talloze "chowks" waarrond er zich een antiek web van pleintjes, tempels, waterputten, wasplaatsen en kronkelende stegen spint.
En nu bevind ik me dus in het andere uiteinde van de tijd: het nieuwe Bangkok, waar ik dringend mijn propere was moet gaan afhalen. Anders mis ik straks nog de bus naar het zuiden. Het wordt hoog tijd om nog eens in het water te duiken. Drie jaar geleden kwam ik in Koh Tao voor het eerst in contact met de onderwaterwereld. Ik vraag me af of deze lokatie me nu nog kan bekoren. Want ondertussen ben ik de prachtige oosterschelde gewoon en valt dat niet moeilijk te overtreffen?
Maar goed, momenteel zit ik gestationeerd in Bangkok, na een lange slopende reis vanuit Kathmandu met een tussenstop in Kolkata (het vroegere Calcutta). In de stad dus waar drie jaar geleden alles begonnen is. De poort van Zuid-Oost Azie. Bangkok is voor mij een beetje thuiskomen, al moet ik bekennen dat er toch wel iets veranderd is. Bangkok is de oude niet meer. De gloednieuwe bijna futuristische internationele luchthaven moet dat de verse lading toeristen van meet af aan duidelijk maken. Don Muang heeft afgedaan en behandelt nog enkel de binnenlandse en vracht vluchten. De oude rammelende shuttle busjes die richting het centrum van de stad scheurden zijn ingeruild voor stijlvol blinkende lijnbussen, uitgerust met computerschermen en technologische snufjes. Alle snelwegen zijn heraangelegd met een verse laag asfalt. De sloppenwijken zijn weggeborsteld en vervangen door hypermoderne complexen. In Banglamphu zijn de laatste zandwegen geplaveid. Hippe winkels bezaaien de straten. En waar zijn de honderden en honderden tuktuks die je zo gezellig lastig vielen? De meesten zijn weg, verdwenen ... ze zijn er niet meer! Binnenkort worden de laatste der Mohikanen een melancholische attractie. Nu zwaaien steriele, geruisloze en op gas rijdende taxi's de plak. De Soi Rambutri is haar icoon kwijt: het oude, vuile en tot een tattoo shop omgebouwde caravannetje. Aan de uiteinden van de Thanon Khao San wordt je akelig met rust gelaten (op enkele werkloze klerenmakers na). Wat is er gaande? Waar is het karakter van Bangkok naartoe? Waar zijn haar oude verleidelijke charmen? Het drukt een beetje op m'n gemoed, maar niets blijft hetzelfde en alles verandert en het is beter om de feiten onder ogen te zien: de oude stad is er niet meer. Het nieuwe Bangkok is daar, popelend om een veelbelovende toekomst tegemoet te gaan en het tempo waaraan deze evolutie zich afspeelt doet Europa gelijken op een oude slapende tante die haar laatste adems blaast.
Om ons bij de realiteit neer te leggen en uit sociologische overwegingen besluiten de Schot Morgan (die ik heb leren kennen op de bus van Varanasi naar Nepal) en ik om de nieuwe trends wat beter in kaart te brengen en van naderbij te bestuderen. Aan de slag dus! We springen in de holst van de nacht een taxi in die (god zij dank ... niet alles is veranderd) nog steeds hardnekkig weigert om de meter te gebruiken en ons afzet aan de RCA, de "Royal Clubbing Area" of zo iets. Hypermoderne uitgangs arena's schieten hier als paddestoelen uit de grond. Redenen om niet binnen gelaten te worden zijn onder andere "het bezit van dodelijke wapens", "ongepast gedrag", ongelofelijk maar waar "een lichamelijke handicap", en natuurlijk de gebruikelijke dress code. Alvorens we door de security geraken om ons onderzoek te kunnen verder zetten moet ik in het kraampje aan de andere kant van de straat mijn comfortabele flipflops inruilen tegen een paar stijlvolle sportpantoffels. We wandelen van de ene blinkende danshal naar de andere, waar DJ's hun ding doen of live optredens plaatsvinden, doorheen heuse cowboy saloons, Romeinse tempels en Japanse lounge bars en paleizen waar honderden tot in de puntjes opgesmukte Thaise twintigers temidden van groenblauwe laserstralen uit de bol gaan op melodramatische populaire pop en softrock hits en de vreselijke R&B en hiphop beats. Onder normale omstandigheden zou een ouwe grunger als ik reeds lang zijn gevlucht, het hazenpad of meer ondergrondse oorden tegemoet. Maar alles voor de wetenschap... De plicht gaat voor! Iedereen drinkt uniform Johnny Walker whisky, red or black label naargelang smaak en budget, per fles verkocht (aan de prijs van een halve maandloon voor een landarbeider) en aangelengd met cola of soda. Obers vullen de glazen gretig bij. Een bezoek aan het toilet gaat gepaard met een schoudermassage tijdens het urineren en als je je handen wil wassen worden de kranen open en dicht gedraaid door lakeien die je achteraf een handdoek aanreiken... Het monotone gezaag van de muziek en de hypnotiserende flitsen doen me verzinken in een wazige nevel van gedachten en in mijn herinneringen drijf ik weg naar de met een dikke sneeuwlaag bekleede toppen van de Himalaya. Naar Nepal, want daar wou ik jullie eigenlijk over vertellen.
Ik wou jullie vertellen over het land van Prins Siddhartha, geboren in de 6de eeuw BC, die zich vrolijk op het pad van de meditatie begaf, hetgeen leidde naar zijn verlichting als de "Buddha", het land van de Indische Buddhistische keizer Ashoka, die het Buddhisme in de 2de eeuw BC populariseerde en wijd versprijde terwijl het later geleidelijk aan terrein verloor aan het opkomende Hinduisme. Over het land dat geplet ligt tussen het Tibetaanse plateau en de vlakten van het subcontinent - de moderne grootmachten China en India. Had ik jullie niet achtergelaten in Pokara, vanwaar ik zou inschepen met de vreemde Fransman Greg om samen de Annapurna's te veroveren? Stiekem verdenk ik Greg ervan geen Fransman te zijn, maar een Indier, in een van zijn vorige levens althans. Hij gaat gehuld in een lange witte longi (een soort rok of lendedoek) en wikkelt een witte tulband rondom zijn vroegkalende hoofd. Waar mogelijk beoefent hij yoga en mediteert, net zoals Siddhartha en Ashoka. Als circusartist jongleert hij 5 ballen door de lucht, hetgeen ons onderweg nog veel pret zal opleveren in onze contacten met de plaatstelijke bevolking en met de groepjes zich steendood vervelende soldaten (nu er een staakt het vuren is met de Maoisten). Budgettair gezien zal onze samenwerking ook zijn voordelen opleveren maar soms ook ergernis en frustratie, want Greg is de Franse chaumage ontvlucht en krap bij kas. Als een volleerde Indier of Israeli verdedigt hij zijn roepies zoals een bloedende hond zijn vel, op die manier bij tijd en stond de zachtaardige bergbevolking bruskerend. Maar onze ideeen over de tocht en ons wandelritme komen goed overeen en verrassend genoeg zullen we het drie weken met elkaar uithouden en zelfs een fantastische tijd beleven! Als moderne Kwik & Flupkes trekken we er dus op uit, het dak van de wereld en de hogere sferen tegemoet. Langs rivieren en valleien, pittoreske Nepalese en Tibetaanse bergdorpen met hun typische prayer wheels en gekleurde vlaggen, gompas en pagodas, over honderden hangbruggen en langs nog meer ravijnen, alsmaar klimmend naar de klimax van onze tocht, de gevreesde 5416 meter hoge bergpas: de Thorung La! Ezel caravanen kruisen onophoudelijk ons pad en hier en daar moeten we ons een weg hakken doorheen de meterhoge cannabisplanten die hier als onkruid langs de weg groeien. Na enkele dagen flink te hebben gemarcheerd reizen de eerste reuzen rond ons op: de meer dan 8000 meter hoge Manaslu, de +7000 meter hoge toppen van de Annapurna 2, 3 en 4 en de schattige Pisang peak. Later zullen zich ook de Gangapurna, de Nilgiri's en de intimiderende Dhaulagiri aan het lijstje toevoegen en zullen we doorheen de wolken en de mist de Annapurna South en flarden van de Annapurna 1 zien verschijnen. Af en toe zorgt Greg met zijn gebrekkig engels voor de nodige animatie. Zo vraagt hij om een boek "playing cards" en krijgt hij een bord "plain curd" (kwark) voorgeschoteld. We klimmen hoger en hoger doorheen het alsmaar veranderende landschap. Aan de flank van Anna 3 gaan we op bedevaart naar de grot van Milarepa, een merkwaardige Tibetaanse Yogi die daar zijn leven heeft gesleten (en groen zou zijn uitgeslaan door een dieet van netels). Het verschijnen van yaks maakt ons er attent op dat we de 4000 meter hebben overschreden. In deze regionen vinden we nog pure yak of beter gezegd "nak" kaas, want dat is zijn vrouwtje. Scherp, pittig en overheerlijk. Betere kaas vind je wellicht niet in Azie. En voor we het goed en wel beseffen staan Greg en ik in Thorung Pedi, letterlijk de "voet van de Thorung". Aangezien Greg bespaard heeft op warme kleren (hij heeft de binnenvoering van zijn jas voor 50 roepies verkocht - ongeveer een halve euro - en zijn rugzakje enkel met goedkope pindakoeken gevuld) grijpt een plotselinge angst hem bij de keel. We besluiten om te overnachten in de High Camp, op een hoogte van circa 4800 meter. Voordeel is dat we de volgende dag minder vroeg uit de veren moeten en dus sneller door de warmte van de zon omhelsd zullen worden. Nadeel is dat het op deze hoogte moeilijk ademen is en natuurlijk ijskoud. We hebben geen slaapzakken met ons mee en de hele namiddag en avond liggen we in een halve coma onder de dekens, ons verstoppend voor de kou. Een boek vasthouden of de bladzijden omdraaien is onmogelijk zonder dat de vingers van onze handen vriezen. De volgende ochtend gaan we heel vroeg en met de moed der wanhoop in de nog door sterren verlichte nacht op weg. Greg heeft een laken rond zijn nek gewikkeld en mijn vuile sokken gebruikt hij als handschoenen. Zijn stoffen pantoffels zijn waterdicht gemaakt met zakjes plastic. En op deze manier klimmen we gestaag hoger tot de eerste zonnestralen de komst van de ochtend verraden. We zijn gered! Terwijl het witte tapijt van sneeuw wordt opgelicht en de grillige rotsformaties zich alsmaar scherper aftekenen voert de maan een lange strijd met de zon om de heerschappij aan het firmament. Als helden draven we opgewarmd verder door de sneeuw, de Thorung La al juichend over en meer dan 1600 meter terug afdalend in de zich openende vallei. We kamperen in het bedevaartsdorpje van Muktinath, wiens naam "bevrijding uit het leven" betekent, de poort naar het Nirvana dus, we doorkruisen haast middeleeuwse Tibetaanse dorpjes als Kagbeni en staan voor de poort van Upper Mustang, het verborgen koningkrijk of de verboden vallei. Net voor de Chinese inval scheurde dit kleine koningkrijkje zich af van Tibet om zich aan te sluiten bij Nepal, haar toekomst zo in veiligheid stellend. Een meesterlijke politieke zet! En zo gaat onze tocht verder, doorheen het appeltaarten paradijs van Marpha en nog zo veel meer tot we uiteindelijk op het dak van de bus, lang uitgestrekt in de magische melancholische gloed van de avondzon, helemaal voldaan terug naar Pokara bollen.
En via het bijna utopische Newari dorpje van Bandipur rijden we uiteindelijk de Kathmandu vallei binnen, een schatkamer van culturele monumenten. De stad zelf natuurlijk met haar bruisende kronkelende straatjes en haar ontelbare tempels, pagodas en paleizen, haar levende godin de Kumari Devi in haar gouden kooi en zo veel fascinerends te ontdekken. Swayambhunath of in de volkse mond de "monkey temple", een gigantische over de stad uit torenende stupa. Pashupatinath, een van de belangrijkste Shiva tempels van het subcontinent, waar zakenman-priesters fortuinen verdienen en rood en wit gepoederde rasta-sadhus als fotomodellen wedijveren voor de roepies van de toeristen. De stad licht echter ook een ander facet op van het land, dat van armoede en lijmsnuivende straatkinderen. Volgens de Nepalese jaartelling zijn we begin 2064 en dat is precies 1 jaar nadat hevige rellen de koning (die de macht had gegrepen om met harde hand de Maoisten te lijf te gaan) terug op zijn plaats hebben gezet en de huidige coalitieregering van start is gegaan. De mensen hopen nu op betere tijden...
En dan hebben we natuurlijk de omliggende vallei, met Bodhnath, het religieuze centrum van de Tibetaanse vluchtelingen en de thuis van een van 's werelds grootste stupa's. De statige huizen en de met goud beladen gompa's verraden een niet geringe mate van welvaart. Patan en Bhaktapur, twee oude en traditionele Newari handelsdorpen, gelegen op de oude handelsroute van Tibet naar India, met hun kasseien straten, kasten van houten en bakstenen handelshuizen, bloeiende ambachten (pottenbakkers, houtbewerkers en wevers), talloze "chowks" waarrond er zich een antiek web van pleintjes, tempels, waterputten, wasplaatsen en kronkelende stegen spint.
En nu bevind ik me dus in het andere uiteinde van de tijd: het nieuwe Bangkok, waar ik dringend mijn propere was moet gaan afhalen. Anders mis ik straks nog de bus naar het zuiden. Het wordt hoog tijd om nog eens in het water te duiken. Drie jaar geleden kwam ik in Koh Tao voor het eerst in contact met de onderwaterwereld. Ik vraag me af of deze lokatie me nu nog kan bekoren. Want ondertussen ben ik de prachtige oosterschelde gewoon en valt dat niet moeilijk te overtreffen?
Thursday, March 29, 2007
India
Eenentwintig dagen geleden bevond ik me precies in dezelfde situatie als nu: gezeten in een "gezellig" indisch internetcafe, maar dan wel te Fort Cochin, aan de westkust van India. Ondertussen heb ik de zuidkaap gerond en zit ik gestationeerd in Mamallapuram, waar ik enkele dagen uitblaas aan de Bengaalse zee alvorens verder noordwaarts door te stoten. Graag had ik eerder reeds verslag uitgebracht van mijn wedervaren, maar een of andere ongelukkige speling van het lot of gewoonweg de grillen van een indische computer besliste daar anders over door mijn tekst op te slokken in haar duistere ingewanden, haar holle, gulzige karkas. Dat deze duivelse elektronische schakelkast op geen enkele manier medewerking verleende om mijn arbeid terug uit te braken verklaart het feit dat ik hier nu, weliswaar met enige tegenzin, terug in het zelfde schuitje zit: een bunkerachtige ruimte, gelukkig niet met A/C maar zoals gebruikelijk wel met een woest blazende ventilator die je oren doen flapperen terwijl je bezweete vingers voortdurend van het vettige keyboard glibberen om elders te blijven plakken aan het biologische lijm van de broeiend hete indische lucht. Maar goed, alle veiligheidsvoorschriften van de informatica in acht nemende en met een dubbele back-up ga ik met hernieuwde moed aan de slag. Gezien het drukke reisschema dat ik er de afgelopen 6 weken op na hield verkeer ik echter in de onmogelijkheid om een gedetailleerd verslag uit te brengen en zal ik me dus noodgedwongen moeten beperken tot een korte bloemlezing van de vele indrukken die India op me heeft nagelaten.
In eerste instantie lijkt dit land, zoals nergens anders ter wereld, een massale aanval uit te voeren op al je zintuigen. Deze zogenaamde aanslag moet ik natuurlijk, als kleine brave wetenschapper, enigzins ... "toelichten", dit om het bombastische woord "nuanceren" (hetgeen in meer elitaire wetenschappelijke kringen tot orgastische toestanden zou leiden) niet in de mond te nemen. Laat me enigzins gestructureerd te werk gaan, beginnende bij ... de geur!
De geur
Onlosmakend aan India verbonden is haar interessante allesoverheersende parfum: een uitgebalanceerde mengeling van wierrook (terwijl ik hier voor de computer zit draaien ze met een wierrokstokje kringetjes voor het scherm), van cardamon, anijs, kruidnagel, peper en safraan, van zoeterige geuren die de wind vanuit de tempels meevoert tot op straat, van papaya, kokosolie en mango essences, de geur van zweet en koeiehuiden natuurlijk en die van de smeuige uitwerpselen die mensen en dieren lossen, van zurige, niet te harden urinegeuren, uitlaten van vrachtwagens en opgefokte autorickshaws (tuktuks), stank van hout en kerosine vuurtjes en menselijke lijken, afval dat langs de kant van de weg tot rotting komt of wordt opgestookt en zo veel meer dat mijn primitieve reukorgaan niet identificeren kan.
De tast
Ook het tastorgaan wordt duchtig geprikkeld. Zo heb je het gekriebel van de fijne zijden sari's. Maar ook de sprankelende zoute modderstromen van zweet en stof welke langs je oksels naar beneden stromen om onder je nagels en tot in al je porien te kruipen. Bestek komt niet of tafel. In India eet je met je (rechter) hand, proef je de kruiden van de curry's en masala's eerst met de toppen van je vingers terwijl je de sauzen doorheen de korrelige rijst kneedt alvorens het naar je mond te brengen, voel je de textuur van de chapati's of roti's die je in tweeen scheurt. Vingers van bedelaars die in je benen knijpen of van nieuwsgierige kinderen op de bus die een bleke huid willen betasten. Voorbijgangers die voortdurend je hand willen schudden. Lichamen die tegen elkaar geplakt worden in stampvolle bussen of treinen. Mannen die hand in hand door de straten slenteren, louter vriendschappelijk en hier in India doodgewoon. Oudere mannen die hun hand op je been leggen, terwijl ze een babbel met je slaan, een eveneens louter vriendschappelijk gebaar en dus niets alarmerend of ongewoon... in Belgie zouden ze een kopstoot krijgen of op medicatie worden gezet. Gibberende travestieten die overdadig geschminkt en in sari's gehuld de treinen afschuimen, je even bepotelen om dan 10 roepies op te eisen, ...
Het gehoor
En dan belanden we bij het lawaai dat in India je zenuwen behoorlijk op de proef kan stellen. Het voortdurend voorbij razende verkeer: bulderende vrachtwagens, ronkende brommers en sputterende tuktuk motoren, en het onophoudelijke geklaksoneer (momenteel zit mijn rechteroor nog dicht van het getoeter van een overenthousiaste busschauffeur). TV's die waar mogelijk Hindi/Bollywood films of verschrikkelijke muziek clips door hun luidsprekers laten knallen. Brullende airco installaties. Op nachtelijke treinreizen wordt je gegarandeerd uit je slaap gehouden door roepende chai venters of luid snurkende medepassagiers. Tot mijn grote verbazing heerst er hier in dit land echter een ongelofelijke (en voor mij soms onbegrijpelijke) tolerantie voor alles wat luid is of 'stoort'. Niemand schijnt zich er druk in te maken.
Het zicht
India is het land van de pauwen en die rijkdom aan kleur straalt over op het gevoel van de mens. Vrouwen vieren deze verbondenheid met de kleur in het dragen van prachtige sari's, terwijl mannen wat saaier, grijzer en geuniformiseerder gekleed gaan. Straatventers verkopen tikka poeder in alle mogelijke tinten van kleuren: karmozijn rood, oranje-bruin en roze, gifgroen, oker, citroengeel of purperblauw. Vrachtwagens en bussen worden vrolijk beschilderd (overheersend zijn de rasta kleuren) en zijn wild versierd met spiegels, zilveren slingers en rijkelijke bloemenkransen, als hielden ze een schoonheidswedstrijd. De tempels worden bedolven onder een tapijt van bloemen, in alle denkbare kleuren...
De smaak
En dan hebben we tenslotte de heerlijke noord-indische masala's en de zuid-indische curry's die als het barokke halleluja van Handel je smaakorganen prikkelen, druk en overdonderend als ze zijn. Aloe-gobi of paneer masala's, Malai Kofta (met cashewnoten en gedroogd fruit), andere kofta's en pikante kadai's, de frissere zuiderse thali's met aardappel en alle mogelijke groenten curry's, pikante lemon of mango pickles, curd (kwark) om dit alles te blussen, een eindeloze variatie aan dosa's (hartige pannekoeken), iddly (een soort rijstmeel broodjes) of poori met allerhande sausen en chutney's. Pittige biryani's en tandoori gerechten. Chapati's, parotha's, roti's en naan broden. Samosa's en pakora's (kruidige en in deeg gefrittuurde lentels, aardappels of groenten) Masala, cardamon of munt chai (the), lassi's, kokoswater, ananas, papaya, granaatappel of mangosap. Een culinaire ontdekkingstocht dus. Als westerling wordt je okkasioneel wel eens geveld door een lastige voedselvergiftiging (misschien omdat ons voedsel in Europa zo wordt gesteriliseerd, gefilterd, geioniseerd, ontsmet en op alle mogelijke manieren gezuiverd en bewaard) en kamp je een weekje of zo met braakneigingen bij de gedachte aan alle zo even beschreven lekkernijen ... maar na verloop van enige tijd kun je je terug laten verdrinken in deze waterval aan smaken terwijl je afweersysteem zich weer wat heeft versterkt.
En zo reist Tombaba dus vrolijk verder door dit prachtige land, waar de tijd op sommige plaatsen schijnbaar stil is blijven staan en elders met rasse schreden de "ontwikkeling" achterna holt. Waar tijd onontbeerlijk is om niet door het lint te gaan als je uren staat aan te schuiven voor een kaartje voor de trein (die hoogswaarschijnlijk de komende vier dagen toch volgeboekt is), als je heeldere etmalen staande, dubbelgeplooid of samengeperst in bussen of treinen kampeert, waar afstanden groot zijn en het verkeer traag. Waar mensen in lendedoeken gehuld nog keuteren in het veld en graatmagere rickschaw chaffeurs passagiers en torenhoge vrachten vervoeren onder een ondraaglijk brandende zon. Waar ouden van dagen, gehandicapten, gruwelijk verminkten, leprozen en kinderen kruipen door het stof des aarde, bedelend voor een aalmoes. Waar het zware verkeer dagelijks duizenden en duizenden slachtoffers maakt maar waar er dagelijks nog veel meer duizenden kindjes geboren worden, vooral dan in plaatsen zoals de alsmaar groeiende Mumbaise sloppenwijken. Waar de creativiteit (soms meer en soms ook wat minder succesvol) tot het uiterste wordt gedreven om enkele roepies te verdienen zoals men bijvoorbeeld op miraculeuze wijze met stalen priemen "oorsmeer" uit stralend propere oren kan halen.
De weg voert me van het kosmopolische Mumbai naar het meer ontspannen Goa, met haar oude Portugese dom's, kerken en zelfs kathedralen, latijnse wijken en natuurlijk de met palmbomen bezaaide stranden. Dwars doorheen de staat Karnataka naar Hampi, met haar levendige tempel en oude bazaar en haar eeuwenoude ruines en tempelcomplexen in een onwerkelijk landschap van geerodeerde rotsblokken, woestijn, rijstpadi's en kronkelende rivieren met langs haar oevers eindeloze palm- en bananenplantages. Naar het middeleeuwse Gokarna waar duizenden hindu's in de smalle kronkelende straten samenscholen om tijdens festivals de vele tempels te bezoeken, een rituele zuiverende plons in de zee te nemen en een gigantische chariot (praalwagen) door de straten te duwen en waar de neo hippies hoestend en met hangende oogzakken hun ontbijt van koffie, wiet en bhang gebruiken terwijl ze de knopen uit hun ijdele dreadlocks trekken en weer anderen bij valavond massaal in de meest unieke yoga houdingen op het strand verschijnen. Via Mangalore, het paradijs bij uitstek voor cashewnoten liefhebbers, naar het moeilijk te beschrijven Mysore, met haar bloeiende fruitmarkt, sandalwood wierrook fabrieken en haar Maharaja's Palace, het Schonbrunn van India. Dan weer verder zuidwaarts naar Tamil Nadu's meest beroemde hillstation: het meer dan 2200 meter hoog gelegen Ooty, waar de levende legende van een Mike Dawson een weg doorheen de jungle kapt naar rotspieken en uitkijkpunten over de immens uitgestrekte, in de diepte gelegen vlakte. Nog verder voert de weg me zuidwaart, de staat van Kerala in, naar de oude Portugese handelspost van Fort Cochin, de golvende theeplantages van Munnar, de magnifieke backwaters rondom Aleppey en Kolam, waar het rustieke dorpsleven zich afspeelt lansheen duizenden rivieren en kanalen terwijl visarenden met honderden door de lucht cirkelen en bontblauwe en oranje gekleurde kingfishers over het water scheren. Met een tussenstop aan het strand van Varkala bereik ik dan eindelijk het magische Kanyakumari, India's "Land's End", waar de drie zeeen elkaar ontmoeten: de arabische zee, de indische oceaan en de zee van Bengalen. Met een bocht van 180 graden stormen we vervolgens het verre noorden tegemoet, via het bruisende en volkse Madurai met haar gigantische barokke en wild gekleurde en versierde Sree Menakshi tempel, waar het krioelt van het leven, om via het nog weinig ontdekte Thanjavur met haar eveneens levendige, kolossale en bijna duizend jaar oude Brihadishwara tempel in de oude Franse kolonie van Pondicherry aan te komen waar het wemelt van de Franse toeristen die er de nog in de lucht hangende koloniale sfeer komen opsnuiven. Een rustiek fietstochtje langs de vlakke kust brengt me naar het sociale experiment van de "Mother": Auroville, een soort kosmisch laboratorium waarin een paar duizend mensen vanuit de hele wereld in gemeenschap leven en werken aan een quasi utopische samenleving terwijl men de alzo opgewekte energie via de "matrimandir" (een reuzachtige futuristische, blinkende gouden bol/meditatiekamer) naar de ganse wereld uitzenden. Verder zuidwaarts houd ik halt in het gezellige en het op het ritmische muziek van bijtels levende vissersdorpje Mamallapuram, met haar kleine maar meer dan 1200 jaar oude "Shoretemple" en haar uit massief rots gehakte tempels en steensculpturen. Na een tussenstop in Chenai (het vroegere Madras) tuimelt Tom verder tot in een van de vele andere 'meest heilige' Indische pelgrimsoorden, Puri, in de staat Orissa, waar het vuil en smerig is, de mensen zich op het strand ontlasten en de kolossale Jagannath Mandir tempel een wereld op zichzelf vormt. Vervolgens is er nog tijd voor een bezoekje aan de fascinerende "Sun temple" van Konark, een op Egyptische wijze gebouwde tempel, in de vorm van een kolossale praalwagen van de zonnegod Surya, voortgetrokken door zeven machtige briesende paarden (zeven voor de dagen van de week) en met 24 stenen karrewielen (het aantal uren in een dag) en bezaaid met stenen sculpturen van muzikanten, dansers en oefeningen in de kama sutra. En zo doende spoor ik nog verder naar het noorden, richting Utter Pradesh en naar mijn laatste halte in India, Varanasi, het Gotham City van India, een van de oudste bewoonde steden ter wereld aan de voor Hindu's heilige Ganges rivier, waar in de kronkelende straten het brandhout gehakt wordt waarmee de lichamen van de overledenen publiekelijk aan de ghats worden gecremeerd terwijl men even verderop in het water baadt, de tanden poetst of de was doet, waar koeien en buffels zich afkoelen in het water en waar mens en dier op de oever urineert en drollen draait. Een waarlijk fascinerende plek! Maar de energetische druk van deze stad heeft me verder noordwaarts gedreven, helemaal de grens over tot in het rustigere Nepal, dat als een accordeon samengeperst ligt tussen Tibet en het Indiaase subcontinent. Een ware verademing na bijna twee maanden rondgehold te hebben door de vuile, zweterige vlakten.
Beste geduldige mensen die dit marathonverslag tot het einde hebben uitgelezen, ik moet jullie nu weer even verlaten. De knapperige berglucht lokt me naar het dak van de wereld. Morgen trek ik voor een drietal weken de Himalaya in. Samen met de ietswat bizarre franskiljot "Greg" scheep ik in voor een ommetje rond de Annapurna's. Ik vraag me af wat dat geven zal... Ondertussen volg ik het belgische nieuws op de voet. De Standaard rapporteert de gebruikelijke gang van zaken: dat het leefloon niet genoeg stijgt, dat Di Rupo Leterme weer heeft tegengesproken, dat Verhofstadt en Onckelinx de dievenbenden willen droogleggen en dat Dennis Black Magic verdacht wordt van verkrachting. Niets echt ongewoon dus ... over het vaderland hoef ik me geen zorgen te maken!
En nu ga ik snel mijn knapzak pakken.
Vele groeten,
Tombaba
In eerste instantie lijkt dit land, zoals nergens anders ter wereld, een massale aanval uit te voeren op al je zintuigen. Deze zogenaamde aanslag moet ik natuurlijk, als kleine brave wetenschapper, enigzins ... "toelichten", dit om het bombastische woord "nuanceren" (hetgeen in meer elitaire wetenschappelijke kringen tot orgastische toestanden zou leiden) niet in de mond te nemen. Laat me enigzins gestructureerd te werk gaan, beginnende bij ... de geur!
De geur
Onlosmakend aan India verbonden is haar interessante allesoverheersende parfum: een uitgebalanceerde mengeling van wierrook (terwijl ik hier voor de computer zit draaien ze met een wierrokstokje kringetjes voor het scherm), van cardamon, anijs, kruidnagel, peper en safraan, van zoeterige geuren die de wind vanuit de tempels meevoert tot op straat, van papaya, kokosolie en mango essences, de geur van zweet en koeiehuiden natuurlijk en die van de smeuige uitwerpselen die mensen en dieren lossen, van zurige, niet te harden urinegeuren, uitlaten van vrachtwagens en opgefokte autorickshaws (tuktuks), stank van hout en kerosine vuurtjes en menselijke lijken, afval dat langs de kant van de weg tot rotting komt of wordt opgestookt en zo veel meer dat mijn primitieve reukorgaan niet identificeren kan.
De tast
Ook het tastorgaan wordt duchtig geprikkeld. Zo heb je het gekriebel van de fijne zijden sari's. Maar ook de sprankelende zoute modderstromen van zweet en stof welke langs je oksels naar beneden stromen om onder je nagels en tot in al je porien te kruipen. Bestek komt niet of tafel. In India eet je met je (rechter) hand, proef je de kruiden van de curry's en masala's eerst met de toppen van je vingers terwijl je de sauzen doorheen de korrelige rijst kneedt alvorens het naar je mond te brengen, voel je de textuur van de chapati's of roti's die je in tweeen scheurt. Vingers van bedelaars die in je benen knijpen of van nieuwsgierige kinderen op de bus die een bleke huid willen betasten. Voorbijgangers die voortdurend je hand willen schudden. Lichamen die tegen elkaar geplakt worden in stampvolle bussen of treinen. Mannen die hand in hand door de straten slenteren, louter vriendschappelijk en hier in India doodgewoon. Oudere mannen die hun hand op je been leggen, terwijl ze een babbel met je slaan, een eveneens louter vriendschappelijk gebaar en dus niets alarmerend of ongewoon... in Belgie zouden ze een kopstoot krijgen of op medicatie worden gezet. Gibberende travestieten die overdadig geschminkt en in sari's gehuld de treinen afschuimen, je even bepotelen om dan 10 roepies op te eisen, ...
Het gehoor
En dan belanden we bij het lawaai dat in India je zenuwen behoorlijk op de proef kan stellen. Het voortdurend voorbij razende verkeer: bulderende vrachtwagens, ronkende brommers en sputterende tuktuk motoren, en het onophoudelijke geklaksoneer (momenteel zit mijn rechteroor nog dicht van het getoeter van een overenthousiaste busschauffeur). TV's die waar mogelijk Hindi/Bollywood films of verschrikkelijke muziek clips door hun luidsprekers laten knallen. Brullende airco installaties. Op nachtelijke treinreizen wordt je gegarandeerd uit je slaap gehouden door roepende chai venters of luid snurkende medepassagiers. Tot mijn grote verbazing heerst er hier in dit land echter een ongelofelijke (en voor mij soms onbegrijpelijke) tolerantie voor alles wat luid is of 'stoort'. Niemand schijnt zich er druk in te maken.
Het zicht
India is het land van de pauwen en die rijkdom aan kleur straalt over op het gevoel van de mens. Vrouwen vieren deze verbondenheid met de kleur in het dragen van prachtige sari's, terwijl mannen wat saaier, grijzer en geuniformiseerder gekleed gaan. Straatventers verkopen tikka poeder in alle mogelijke tinten van kleuren: karmozijn rood, oranje-bruin en roze, gifgroen, oker, citroengeel of purperblauw. Vrachtwagens en bussen worden vrolijk beschilderd (overheersend zijn de rasta kleuren) en zijn wild versierd met spiegels, zilveren slingers en rijkelijke bloemenkransen, als hielden ze een schoonheidswedstrijd. De tempels worden bedolven onder een tapijt van bloemen, in alle denkbare kleuren...
De smaak
En dan hebben we tenslotte de heerlijke noord-indische masala's en de zuid-indische curry's die als het barokke halleluja van Handel je smaakorganen prikkelen, druk en overdonderend als ze zijn. Aloe-gobi of paneer masala's, Malai Kofta (met cashewnoten en gedroogd fruit), andere kofta's en pikante kadai's, de frissere zuiderse thali's met aardappel en alle mogelijke groenten curry's, pikante lemon of mango pickles, curd (kwark) om dit alles te blussen, een eindeloze variatie aan dosa's (hartige pannekoeken), iddly (een soort rijstmeel broodjes) of poori met allerhande sausen en chutney's. Pittige biryani's en tandoori gerechten. Chapati's, parotha's, roti's en naan broden. Samosa's en pakora's (kruidige en in deeg gefrittuurde lentels, aardappels of groenten) Masala, cardamon of munt chai (the), lassi's, kokoswater, ananas, papaya, granaatappel of mangosap. Een culinaire ontdekkingstocht dus. Als westerling wordt je okkasioneel wel eens geveld door een lastige voedselvergiftiging (misschien omdat ons voedsel in Europa zo wordt gesteriliseerd, gefilterd, geioniseerd, ontsmet en op alle mogelijke manieren gezuiverd en bewaard) en kamp je een weekje of zo met braakneigingen bij de gedachte aan alle zo even beschreven lekkernijen ... maar na verloop van enige tijd kun je je terug laten verdrinken in deze waterval aan smaken terwijl je afweersysteem zich weer wat heeft versterkt.
En zo reist Tombaba dus vrolijk verder door dit prachtige land, waar de tijd op sommige plaatsen schijnbaar stil is blijven staan en elders met rasse schreden de "ontwikkeling" achterna holt. Waar tijd onontbeerlijk is om niet door het lint te gaan als je uren staat aan te schuiven voor een kaartje voor de trein (die hoogswaarschijnlijk de komende vier dagen toch volgeboekt is), als je heeldere etmalen staande, dubbelgeplooid of samengeperst in bussen of treinen kampeert, waar afstanden groot zijn en het verkeer traag. Waar mensen in lendedoeken gehuld nog keuteren in het veld en graatmagere rickschaw chaffeurs passagiers en torenhoge vrachten vervoeren onder een ondraaglijk brandende zon. Waar ouden van dagen, gehandicapten, gruwelijk verminkten, leprozen en kinderen kruipen door het stof des aarde, bedelend voor een aalmoes. Waar het zware verkeer dagelijks duizenden en duizenden slachtoffers maakt maar waar er dagelijks nog veel meer duizenden kindjes geboren worden, vooral dan in plaatsen zoals de alsmaar groeiende Mumbaise sloppenwijken. Waar de creativiteit (soms meer en soms ook wat minder succesvol) tot het uiterste wordt gedreven om enkele roepies te verdienen zoals men bijvoorbeeld op miraculeuze wijze met stalen priemen "oorsmeer" uit stralend propere oren kan halen.
De weg voert me van het kosmopolische Mumbai naar het meer ontspannen Goa, met haar oude Portugese dom's, kerken en zelfs kathedralen, latijnse wijken en natuurlijk de met palmbomen bezaaide stranden. Dwars doorheen de staat Karnataka naar Hampi, met haar levendige tempel en oude bazaar en haar eeuwenoude ruines en tempelcomplexen in een onwerkelijk landschap van geerodeerde rotsblokken, woestijn, rijstpadi's en kronkelende rivieren met langs haar oevers eindeloze palm- en bananenplantages. Naar het middeleeuwse Gokarna waar duizenden hindu's in de smalle kronkelende straten samenscholen om tijdens festivals de vele tempels te bezoeken, een rituele zuiverende plons in de zee te nemen en een gigantische chariot (praalwagen) door de straten te duwen en waar de neo hippies hoestend en met hangende oogzakken hun ontbijt van koffie, wiet en bhang gebruiken terwijl ze de knopen uit hun ijdele dreadlocks trekken en weer anderen bij valavond massaal in de meest unieke yoga houdingen op het strand verschijnen. Via Mangalore, het paradijs bij uitstek voor cashewnoten liefhebbers, naar het moeilijk te beschrijven Mysore, met haar bloeiende fruitmarkt, sandalwood wierrook fabrieken en haar Maharaja's Palace, het Schonbrunn van India. Dan weer verder zuidwaarts naar Tamil Nadu's meest beroemde hillstation: het meer dan 2200 meter hoog gelegen Ooty, waar de levende legende van een Mike Dawson een weg doorheen de jungle kapt naar rotspieken en uitkijkpunten over de immens uitgestrekte, in de diepte gelegen vlakte. Nog verder voert de weg me zuidwaart, de staat van Kerala in, naar de oude Portugese handelspost van Fort Cochin, de golvende theeplantages van Munnar, de magnifieke backwaters rondom Aleppey en Kolam, waar het rustieke dorpsleven zich afspeelt lansheen duizenden rivieren en kanalen terwijl visarenden met honderden door de lucht cirkelen en bontblauwe en oranje gekleurde kingfishers over het water scheren. Met een tussenstop aan het strand van Varkala bereik ik dan eindelijk het magische Kanyakumari, India's "Land's End", waar de drie zeeen elkaar ontmoeten: de arabische zee, de indische oceaan en de zee van Bengalen. Met een bocht van 180 graden stormen we vervolgens het verre noorden tegemoet, via het bruisende en volkse Madurai met haar gigantische barokke en wild gekleurde en versierde Sree Menakshi tempel, waar het krioelt van het leven, om via het nog weinig ontdekte Thanjavur met haar eveneens levendige, kolossale en bijna duizend jaar oude Brihadishwara tempel in de oude Franse kolonie van Pondicherry aan te komen waar het wemelt van de Franse toeristen die er de nog in de lucht hangende koloniale sfeer komen opsnuiven. Een rustiek fietstochtje langs de vlakke kust brengt me naar het sociale experiment van de "Mother": Auroville, een soort kosmisch laboratorium waarin een paar duizend mensen vanuit de hele wereld in gemeenschap leven en werken aan een quasi utopische samenleving terwijl men de alzo opgewekte energie via de "matrimandir" (een reuzachtige futuristische, blinkende gouden bol/meditatiekamer) naar de ganse wereld uitzenden. Verder zuidwaarts houd ik halt in het gezellige en het op het ritmische muziek van bijtels levende vissersdorpje Mamallapuram, met haar kleine maar meer dan 1200 jaar oude "Shoretemple" en haar uit massief rots gehakte tempels en steensculpturen. Na een tussenstop in Chenai (het vroegere Madras) tuimelt Tom verder tot in een van de vele andere 'meest heilige' Indische pelgrimsoorden, Puri, in de staat Orissa, waar het vuil en smerig is, de mensen zich op het strand ontlasten en de kolossale Jagannath Mandir tempel een wereld op zichzelf vormt. Vervolgens is er nog tijd voor een bezoekje aan de fascinerende "Sun temple" van Konark, een op Egyptische wijze gebouwde tempel, in de vorm van een kolossale praalwagen van de zonnegod Surya, voortgetrokken door zeven machtige briesende paarden (zeven voor de dagen van de week) en met 24 stenen karrewielen (het aantal uren in een dag) en bezaaid met stenen sculpturen van muzikanten, dansers en oefeningen in de kama sutra. En zo doende spoor ik nog verder naar het noorden, richting Utter Pradesh en naar mijn laatste halte in India, Varanasi, het Gotham City van India, een van de oudste bewoonde steden ter wereld aan de voor Hindu's heilige Ganges rivier, waar in de kronkelende straten het brandhout gehakt wordt waarmee de lichamen van de overledenen publiekelijk aan de ghats worden gecremeerd terwijl men even verderop in het water baadt, de tanden poetst of de was doet, waar koeien en buffels zich afkoelen in het water en waar mens en dier op de oever urineert en drollen draait. Een waarlijk fascinerende plek! Maar de energetische druk van deze stad heeft me verder noordwaarts gedreven, helemaal de grens over tot in het rustigere Nepal, dat als een accordeon samengeperst ligt tussen Tibet en het Indiaase subcontinent. Een ware verademing na bijna twee maanden rondgehold te hebben door de vuile, zweterige vlakten.
Beste geduldige mensen die dit marathonverslag tot het einde hebben uitgelezen, ik moet jullie nu weer even verlaten. De knapperige berglucht lokt me naar het dak van de wereld. Morgen trek ik voor een drietal weken de Himalaya in. Samen met de ietswat bizarre franskiljot "Greg" scheep ik in voor een ommetje rond de Annapurna's. Ik vraag me af wat dat geven zal... Ondertussen volg ik het belgische nieuws op de voet. De Standaard rapporteert de gebruikelijke gang van zaken: dat het leefloon niet genoeg stijgt, dat Di Rupo Leterme weer heeft tegengesproken, dat Verhofstadt en Onckelinx de dievenbenden willen droogleggen en dat Dennis Black Magic verdacht wordt van verkrachting. Niets echt ongewoon dus ... over het vaderland hoef ik me geen zorgen te maken!
En nu ga ik snel mijn knapzak pakken.
Vele groeten,
Tombaba
Monday, February 05, 2007
D-day!
De onbestaande grote wijzer van mijn digitale klok heeft de twaalf overschreden met als gevolg dat ik (volgens de strikte regels van de tijd) niet langer over morgen kan spreken. Dus zie ik me genoodzaakt om "vandaag" te zeggen hoewel dat enigzins tegen mijn aanvoelen indruist. Maar goed, vandaag dus word ik de lucht in gekatapulteerd om morgen in Mumbai, India te landen. Graag had ik jullie nog vóór het zo ver was in geuren en kleuren mijn vorig Indisch avontuur verhaald, want dat had ik beloofd. Verhalen over Rajastan, het "Land der Koningen", de thuis van de Rajputs, de krijger-stammen die dit deel van India gedurende meer dan 1000 jaar overheersten. Clans die beweerden afkomstig te zijn van de zon, de maan en de vlammen van het heilige vuur en die er voor hun tijd uiterst ontwikkelde ridderlijke codes op na hielden, te vergelijken met die van "onze" Middeleeuwse ridders. Clans die zichzelf ingroeven in het dorre woestijnlandschap in enorme forten zoals Chittorgarh, Jodhpur en Jaisalmer en die een eervolle dood verkozen boven het smart van gevangenschap. Maar tot mijn grote spijt ontbreekt het mij aan tijd. Zo zullen ook mijn schuchtere stappen in het oude en het nieuwe Delhi, in Jaipur en Agra niet in de annalen van de geschiedenis voorkomen. Maar wie maalt er daar nu om? Heeft Fukuyama niet beweerd dat de "geschiedenis" aan haar einde is gekomen en wie weet heeft hij nog gelijk ook. Enfin, als ik "vandaag" op tijd uit m'n bed geraak kan ik binnenkort terug verslag uitbrengen van m'n gekke toeren. Toch verlaat ik deze keer het vaderland niet zonder gemengde gevoelens. De warmte van hen die ik achter laat stemt me enigzins zwaarmoedig terwijl het me tegelijkertijd de moed geeft om te doen wat ik zo graag doen wil.
Wednesday, January 17, 2007
Van Bangkok naar Delhi
Twintig maanden ben ik nu al terug in het rijk van koning Albert II de Bibberaar. Hoog tijd dus om een vervolg te breien aan het grote avontuur waar zo abrupt een einde aan kwam. Stilaan ontwaak ik uit mijn lange winterslaap en het zal niet lang meer duren alvorens ik de adrenaline door mijn aderen voel stromen, net zoals dat gebeurt voor een nachtelijke duik in het donkere water. Een bruisende cocktail van lichte angst en opwinding die zich - eens onderweg – meteen ontlaadt in een toestand van gelukzalige rust en verwondering voor de wereld die zich openbaart. Een nieuwe dagdroom kan beginnen.
Het plan is om in India terug de draad op te pikken. Maar eigenlijk had ik jullie in mijn reisverslagen al enkele weken eerder achtergelaten, in Bangkok, mei 2005, waar ik wachtende was op mijn vlucht naar Delhi. De geur aldaar, zo was mij verteld, zou me heimwee moeten doen krijgen aan thuis. Daar geloofde ik natuurlijk niets van en om dit proefondervindelijk te bewijzen slenterde ik het bruggehoofd over en scheepte ik in op de Boeing van Thai Airways.
Ondertussen zijn we dus al meer dan anderhalf jaar verder en ben ik verplicht om mijn indrukken van toen zo goed en zo kwaad als mogelijk op te hangen aan de kapstokken van de krabbels uit mijn agenda. We zullen ons best doen…
Niets kon me voorbereiden op het komische spektakel dat me in het vliegtuig te wachten stond. Van op de achterste rij heb ik een mooi panoramisch uitzicht over de buikholte van de grote stalen luchtbus. In een ellebogen- en schoudergevecht verdedig ik hardnekkig mijn territorium op grensoverschrijdende aanvallen van mijn Indische gebuur (een snurkende drietonner) terwijl we de koude nachtelijke hemel invliegen. Ik ben de enige westerling aan boord en vorm samen met de Thaise passagiers een kleine gezellige minderheid. Voor de rest is het toestel tot de nok gevuld met Indiërs op terugweg naar hun vaderland. Schijnbaar beschouwen zij het vliegtuig als een grote speeltuin, een laatste uitspatting alvorens zich terug te moeten schikken naar de plaatselijke normen en gewoonten en, erger nog, naar de Indische schaarste aan alcohol. Nog voor onze kapitein de wielen van de vlieger kan intrekken hollen de arme Thaise stewardessen heen en weer door de gangen, op het ritme van honderden knipperende vingers en gevolg gevend aan de commando’s van de Indische passagiers: “miss miss” … “two whisky coke” … “whisky soda” … "over here miss" ... “three beer” … Onder wild protest volgt er een tijdelijke drooglegging: het avondmaal is gereed. De thali’s worden aan de snelheid van het licht naar binnen gelepeld en alvorens de Thaise passagiers een hap gegeten hebben zijn onze Indische vrienden aan hun tweede portie begonnen. Na het eten valt er geen tijd te verspillen aan een warme tas koffie. Enkel bier, whisky en nog eens bier! Om de stewardessen hun aandacht te trekken knijpen de ondertussen dronken geworden Indiërs in hun tengere benen. Onder het wegkletsen van graaiende vingers en het motto “don’t touch me!” trekt het cabinepersoneel zich terug in hun hoofdkwartier: de maat is vol, nu is het krijgsraad! Er wordt beslist om tot een definitieve drooglegging over te gaan, wat natuurlijk voor een toestand van algehele onrust zorgt. Hier en daar rebelleren nog kleine groepjes Indiërs terwijl weer anderen van de opschudding gebruik maken om stiekem de koelkasten in de keuken te plunderen. Enfin, na verloop van tijd slaat de alcohol als een hamer in op de Indische schedels en het pleit wordt beslecht in het voordeel van Thailand. De stilte keert weder en lange tijd geniet ik van de rust. Maar aan alles komt een einde en nog voor het vliegtuig op de landingsbaan tot stilstand is gekomen stormen onze vrienden – alle bevelen negerend – massaal richting de "exit" om toch maar als eerste naar buiten te kunnen. Eén grote opstopping natuurlijk. De grap wil nu dat we nog een half uur lang moeten wachten om te kunnen aanmeren … en niemand die nog voor- of achterwaarts kan. Chaos alom dus! In de uitgestorven staart van de vlieger kaart ik nog wat na met het moegestreden cabinepersoneel. Mijn hart bloed voor hen die zo hebben geleden en ik verontschuldig me in naam van mijn Indische medepassagiers.
Het Ghandi International Airport blijkt er een Russische stijl op na te houden: kaal, bureaucratisch en doods (op deze tijd van de nacht toch). Eens de immigratie en de dolle horde taxi chauffeurs gepasseerd bol ik doorheen de eenzame stilte van de nacht richting het centrum van de stad. De straten zijn uitgestorven. Slapende silhouetten liggen gehuld in duisternis langs de kant van de weg. Hier en daar dwalen lendedoeken als zwevende geesten door de nacht. Uit de witte plooien steken lange magere benen naar buiten en een smalle romp. De verwilderde baarden, de soms wit gepoederde gezichten en de wandelstokken verraden deze merkwaardige verschijningen als zijnde “sadhu’s”, ascetische individuen op een spirituele tocht. Ik heb de indruk dat dit land toch wel wat “anders” in petto heeft dan de Heist-op-den-bergse zondagmarkt of de dijk van Oostende. Ik ben uitgeput van de lange reis en snak naar een bed. Toch kan 'k niet wachten tot wanneer straks het licht aan gaat!
Het plan is om in India terug de draad op te pikken. Maar eigenlijk had ik jullie in mijn reisverslagen al enkele weken eerder achtergelaten, in Bangkok, mei 2005, waar ik wachtende was op mijn vlucht naar Delhi. De geur aldaar, zo was mij verteld, zou me heimwee moeten doen krijgen aan thuis. Daar geloofde ik natuurlijk niets van en om dit proefondervindelijk te bewijzen slenterde ik het bruggehoofd over en scheepte ik in op de Boeing van Thai Airways.
Ondertussen zijn we dus al meer dan anderhalf jaar verder en ben ik verplicht om mijn indrukken van toen zo goed en zo kwaad als mogelijk op te hangen aan de kapstokken van de krabbels uit mijn agenda. We zullen ons best doen…
Niets kon me voorbereiden op het komische spektakel dat me in het vliegtuig te wachten stond. Van op de achterste rij heb ik een mooi panoramisch uitzicht over de buikholte van de grote stalen luchtbus. In een ellebogen- en schoudergevecht verdedig ik hardnekkig mijn territorium op grensoverschrijdende aanvallen van mijn Indische gebuur (een snurkende drietonner) terwijl we de koude nachtelijke hemel invliegen. Ik ben de enige westerling aan boord en vorm samen met de Thaise passagiers een kleine gezellige minderheid. Voor de rest is het toestel tot de nok gevuld met Indiërs op terugweg naar hun vaderland. Schijnbaar beschouwen zij het vliegtuig als een grote speeltuin, een laatste uitspatting alvorens zich terug te moeten schikken naar de plaatselijke normen en gewoonten en, erger nog, naar de Indische schaarste aan alcohol. Nog voor onze kapitein de wielen van de vlieger kan intrekken hollen de arme Thaise stewardessen heen en weer door de gangen, op het ritme van honderden knipperende vingers en gevolg gevend aan de commando’s van de Indische passagiers: “miss miss” … “two whisky coke” … “whisky soda” … "over here miss" ... “three beer” … Onder wild protest volgt er een tijdelijke drooglegging: het avondmaal is gereed. De thali’s worden aan de snelheid van het licht naar binnen gelepeld en alvorens de Thaise passagiers een hap gegeten hebben zijn onze Indische vrienden aan hun tweede portie begonnen. Na het eten valt er geen tijd te verspillen aan een warme tas koffie. Enkel bier, whisky en nog eens bier! Om de stewardessen hun aandacht te trekken knijpen de ondertussen dronken geworden Indiërs in hun tengere benen. Onder het wegkletsen van graaiende vingers en het motto “don’t touch me!” trekt het cabinepersoneel zich terug in hun hoofdkwartier: de maat is vol, nu is het krijgsraad! Er wordt beslist om tot een definitieve drooglegging over te gaan, wat natuurlijk voor een toestand van algehele onrust zorgt. Hier en daar rebelleren nog kleine groepjes Indiërs terwijl weer anderen van de opschudding gebruik maken om stiekem de koelkasten in de keuken te plunderen. Enfin, na verloop van tijd slaat de alcohol als een hamer in op de Indische schedels en het pleit wordt beslecht in het voordeel van Thailand. De stilte keert weder en lange tijd geniet ik van de rust. Maar aan alles komt een einde en nog voor het vliegtuig op de landingsbaan tot stilstand is gekomen stormen onze vrienden – alle bevelen negerend – massaal richting de "exit" om toch maar als eerste naar buiten te kunnen. Eén grote opstopping natuurlijk. De grap wil nu dat we nog een half uur lang moeten wachten om te kunnen aanmeren … en niemand die nog voor- of achterwaarts kan. Chaos alom dus! In de uitgestorven staart van de vlieger kaart ik nog wat na met het moegestreden cabinepersoneel. Mijn hart bloed voor hen die zo hebben geleden en ik verontschuldig me in naam van mijn Indische medepassagiers.
Het Ghandi International Airport blijkt er een Russische stijl op na te houden: kaal, bureaucratisch en doods (op deze tijd van de nacht toch). Eens de immigratie en de dolle horde taxi chauffeurs gepasseerd bol ik doorheen de eenzame stilte van de nacht richting het centrum van de stad. De straten zijn uitgestorven. Slapende silhouetten liggen gehuld in duisternis langs de kant van de weg. Hier en daar dwalen lendedoeken als zwevende geesten door de nacht. Uit de witte plooien steken lange magere benen naar buiten en een smalle romp. De verwilderde baarden, de soms wit gepoederde gezichten en de wandelstokken verraden deze merkwaardige verschijningen als zijnde “sadhu’s”, ascetische individuen op een spirituele tocht. Ik heb de indruk dat dit land toch wel wat “anders” in petto heeft dan de Heist-op-den-bergse zondagmarkt of de dijk van Oostende. Ik ben uitgeput van de lange reis en snak naar een bed. Toch kan 'k niet wachten tot wanneer straks het licht aan gaat!
Subscribe to:
Posts (Atom)