Twintig maanden ben ik nu al terug in het rijk van koning Albert II de Bibberaar. Hoog tijd dus om een vervolg te breien aan het grote avontuur waar zo abrupt een einde aan kwam. Stilaan ontwaak ik uit mijn lange winterslaap en het zal niet lang meer duren alvorens ik de adrenaline door mijn aderen voel stromen, net zoals dat gebeurt voor een nachtelijke duik in het donkere water. Een bruisende cocktail van lichte angst en opwinding die zich - eens onderweg – meteen ontlaadt in een toestand van gelukzalige rust en verwondering voor de wereld die zich openbaart. Een nieuwe dagdroom kan beginnen.
Het plan is om in India terug de draad op te pikken. Maar eigenlijk had ik jullie in mijn reisverslagen al enkele weken eerder achtergelaten, in Bangkok, mei 2005, waar ik wachtende was op mijn vlucht naar Delhi. De geur aldaar, zo was mij verteld, zou me heimwee moeten doen krijgen aan thuis. Daar geloofde ik natuurlijk niets van en om dit proefondervindelijk te bewijzen slenterde ik het bruggehoofd over en scheepte ik in op de Boeing van Thai Airways.
Ondertussen zijn we dus al meer dan anderhalf jaar verder en ben ik verplicht om mijn indrukken van toen zo goed en zo kwaad als mogelijk op te hangen aan de kapstokken van de krabbels uit mijn agenda. We zullen ons best doen…
Niets kon me voorbereiden op het komische spektakel dat me in het vliegtuig te wachten stond. Van op de achterste rij heb ik een mooi panoramisch uitzicht over de buikholte van de grote stalen luchtbus. In een ellebogen- en schoudergevecht verdedig ik hardnekkig mijn territorium op grensoverschrijdende aanvallen van mijn Indische gebuur (een snurkende drietonner) terwijl we de koude nachtelijke hemel invliegen. Ik ben de enige westerling aan boord en vorm samen met de Thaise passagiers een kleine gezellige minderheid. Voor de rest is het toestel tot de nok gevuld met Indiërs op terugweg naar hun vaderland. Schijnbaar beschouwen zij het vliegtuig als een grote speeltuin, een laatste uitspatting alvorens zich terug te moeten schikken naar de plaatselijke normen en gewoonten en, erger nog, naar de Indische schaarste aan alcohol. Nog voor onze kapitein de wielen van de vlieger kan intrekken hollen de arme Thaise stewardessen heen en weer door de gangen, op het ritme van honderden knipperende vingers en gevolg gevend aan de commando’s van de Indische passagiers: “miss miss” … “two whisky coke” … “whisky soda” … "over here miss" ... “three beer” … Onder wild protest volgt er een tijdelijke drooglegging: het avondmaal is gereed. De thali’s worden aan de snelheid van het licht naar binnen gelepeld en alvorens de Thaise passagiers een hap gegeten hebben zijn onze Indische vrienden aan hun tweede portie begonnen. Na het eten valt er geen tijd te verspillen aan een warme tas koffie. Enkel bier, whisky en nog eens bier! Om de stewardessen hun aandacht te trekken knijpen de ondertussen dronken geworden Indiërs in hun tengere benen. Onder het wegkletsen van graaiende vingers en het motto “don’t touch me!” trekt het cabinepersoneel zich terug in hun hoofdkwartier: de maat is vol, nu is het krijgsraad! Er wordt beslist om tot een definitieve drooglegging over te gaan, wat natuurlijk voor een toestand van algehele onrust zorgt. Hier en daar rebelleren nog kleine groepjes Indiërs terwijl weer anderen van de opschudding gebruik maken om stiekem de koelkasten in de keuken te plunderen. Enfin, na verloop van tijd slaat de alcohol als een hamer in op de Indische schedels en het pleit wordt beslecht in het voordeel van Thailand. De stilte keert weder en lange tijd geniet ik van de rust. Maar aan alles komt een einde en nog voor het vliegtuig op de landingsbaan tot stilstand is gekomen stormen onze vrienden – alle bevelen negerend – massaal richting de "exit" om toch maar als eerste naar buiten te kunnen. Eén grote opstopping natuurlijk. De grap wil nu dat we nog een half uur lang moeten wachten om te kunnen aanmeren … en niemand die nog voor- of achterwaarts kan. Chaos alom dus! In de uitgestorven staart van de vlieger kaart ik nog wat na met het moegestreden cabinepersoneel. Mijn hart bloed voor hen die zo hebben geleden en ik verontschuldig me in naam van mijn Indische medepassagiers.
Het Ghandi International Airport blijkt er een Russische stijl op na te houden: kaal, bureaucratisch en doods (op deze tijd van de nacht toch). Eens de immigratie en de dolle horde taxi chauffeurs gepasseerd bol ik doorheen de eenzame stilte van de nacht richting het centrum van de stad. De straten zijn uitgestorven. Slapende silhouetten liggen gehuld in duisternis langs de kant van de weg. Hier en daar dwalen lendedoeken als zwevende geesten door de nacht. Uit de witte plooien steken lange magere benen naar buiten en een smalle romp. De verwilderde baarden, de soms wit gepoederde gezichten en de wandelstokken verraden deze merkwaardige verschijningen als zijnde “sadhu’s”, ascetische individuen op een spirituele tocht. Ik heb de indruk dat dit land toch wel wat “anders” in petto heeft dan de Heist-op-den-bergse zondagmarkt of de dijk van Oostende. Ik ben uitgeput van de lange reis en snak naar een bed. Toch kan 'k niet wachten tot wanneer straks het licht aan gaat!
No comments:
Post a Comment