Friday, July 06, 2012

Close encounters met het zelf (of de afwezigheid ervan): over gescheidenheid in de gelijkheid en eenheid in de diversiteit

Nooit eerder bezorgde het ‘zelf’ ons zo veel last. Wanneer de mens voor het eerst van zichzelf bewust werd, stelden er zich nog geen problemen. Zijn identiteit hing stevig vast aan zijn familiale, territoriale en religieuze banden. De miserie begon pas later. Met de geleidelijke expansie van zijn (zelf)bewustzijn begonnen deze verbindingen te spannen. In de loop van de moderniteit werd de druk op de ketel zo groot dat hij ze doorsneed. De dwangbuis van traditionele instituties werd uitgetrokken. Stond het zelf dan in zijn blootje? Niet helemaal. Eigenhandig ontwierp de mens een nieuwe garderobe vol met sprankelend moderne organisaties (bedrijven, banken, vakbonden, ziekenfondsen, etc.) waarvan hij werknemer, klant of lid werd. Aanvankelijk leken deze structuren hem evenveel stabiliteit te verschaffen als de oude instituties, maar tegen de alsmaar sneller malende tand des tijd bleken ze niet bestand. Verdwijnen ze niet, dan veranderen ze wel. Het zelf werd opgezadeld met de lastige (misschien zelfs onmogelijke) taak om zich in een immer veranderende wereld stabiel overeind te houden. Ondertussen lijkt niets nog vanzelfsprekend of vooraf bepaald. In de laat-moderniteit werd onvrije zekerheid ingeruild voor onzekere vrijheid. Het sedentaire zelf werd nomadisch: niet langer een gegeven maar een arbeidsintensief en wankel project. Is dat de prijs die de mens voor zijn (keuze)vrijheid betaalde? Sommige mensen gaan zelfs letterlijk op reis om deze slopende opdracht te ontlopen. Onderweg naar elke nieuwe bestemming kunnen ze hun oude (mislukte) zelf weer achterlaten. Intussen zijn de sociale media de ‘doe-het-zelf bouwdozen' voor de constructie van het zelf geworden. Het credo van de postmoderne mens luidt niet langer "je pense donc je suis" maar "I like, dus ik besta" of nog beter: "Ik word ge-liked, dus ik besta". Hoe on(zelf)zekerder men wordt, hoe luider men ‘tweet’ (in de hoop om in de reactie van de ander de bevestiging van zijn bestaan te vinden). Helaas vormen deze sociale media een weinig solide basis om het zelf te kunnen opbouwen. Even snel als men vrienden maakt, worden relaties online weer verbroken. Al snel verliest men zichzelf in het oorverdovende gekwetter van de virtuele jungle. In hun dagboeken schrijven tienermeisjes ‘de ziel uit hun lijf’ (tot ze moeten gaan werken of een kind krijgen en daar geen tijd meer voor hebben). Maar ook dat zet geen zoden aan de dijk. Wilkinson en Pickett (2009) merkten in hun boek The Spirit Level op dat op het toppunt van onze (materiële) welvaart de mens door angst wordt geteisterd, vatbaar is voor depressies, bezorgd is over hoe de ander hem bekijkt en onzeker is over zijn vriendschappen. “How is it that we have created so much mental and emotional suffering despite levels of wealth and comfort unprecedented in human history”, vragen zij zich af. In moderne, welvarende landen als België rijzen zelfmoordcijfers de pan uit. “Elke dag maken bijna drie Vlamingen een einde aan hun leven. Meer dan tien keer zoveel mensen doen een poging tot zelfdoding” (Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, 2012). Het lijkt wel alsof het zelf van zichzelf tracht af te geraken. Wat is er toch aan de hand? Waarom bezorgt het ons zo veel miserie? En, in godsnaam, wat is het zelf nu eigenlijk? Ziezo, de onderzoeksvragen zijn gekend, de probleemstelling werd geformuleerd. Hoog tijd nu voor een experiment!

Daarvoor neem ik de lezer mee naar Peru anno 2007. Ik bevind me in de omgeving van de Maantempel (een oude Incatempel even buiten Cuzco, nu vervallen tot ruïnes). Daar kan men het sap van de San Pedro cactus drinken, een plant die bekend staat om zijn entheogene eigenschappen (het bevat namelijk mescaline). De Inca’s beschouwden het als een heilige plant en gebruikten het voor geneeskundige doeleinden. “San Pedro reconnects us to ourselves, and also to mother earth”, aldus de reclamefolder. In grote slokken ledig ik de beker met het groene, slijmerige sap en al snel voel ik het aangekondigde misselijke gevoel in me opkomen. Wetenschap is vaak geen pretje, maar dat wist Max Weber, één van de grondleggers van de sociologie, ook al (al doelde Weber natuurlijk op een andere vorm van misselijkheid, namelijk de walging van de wetenschapper die op een waarheid stuit die niet strookt met zijn waarden). Even later trekt de misselijkheid weg en begint de plant te werken. Wat volgt zijn enkele uittreksels uit mijn veldnota’s. “Ik verlaat het huis en wandel de bergen in. Hoog boven mij vliegt een vogel. Glashelder hoor ik elke slag van zijn klapwiekende vleugels. Haarfijn voel ik de door zijn vleugels verplaatste lucht over mijn huid strijken. Met de precisie van een dier registreren mijn zintuigen zelfs de kleinste prikkels. […] Een kudde schapen graast langs het pad. Enkele herdershonden komen grommend naar mij toegelopen, de tanden ontbloot. Maar er is geen enkele scheiding tussen ons, dus ik voel geen angst maar enkel vrede. Ik ben de hond. En de hond is mij. Ik wandel dwars doorheen de kudde. De honden stoppen met grommen en lijken mij te negeren, alsof ik er niet ben. De schapen grazen onverstoord verder. […] Ik klauter verder omhoog. Op de top van de berg aangekomen wandel ik over een smalle kam. Ik kijk naar beneden. Links en recht gaapt een diepe afgrond. Vreemd genoeg voel ik geen enkele angst, want ik ben het verlengde van de berg en de berg is het verlengde van mij. Ik voel elke steen, zelfs de kleinste korrel zand onder mijn voeten. Wij vloeien in elkaar over. Hoe zou ik ooit ‘van mezelf’ kunnen vallen? […] Ik ervaar geen enkele scheiding. Ik ben één met alles. Nog nooit voelde ik mij zo rustig, vredig en helder.” Wat kunnen wij hieruit afleiden? Onder de invloed van San Pedro schittert het zelf door afwezigheid. Enkele slokken cactus sap en het zelf verdampt als mist onder de zon. En dat was eerder bevrijdend dan angstaanjagend. Niet dat het zelf er niet meer was, maar het was geen afzonderlijke entiteit: ‘het zelf was niets op zichzelf’. Is het dan een constructie van de geest, een luchtkasteel, niet meer dan een illusie? Wat voor zin heeft het dan om het zelf zo hardnekkig in stand te houden? Maken mensen zich, letterlijk, druk om 'niets'? Of vertroebelde de mescaline mijn denkvermogen en hallucineerde ik mijn eigen afwezigheid?

Ik zet mijn onderzoek (online) verder. Neem nu de case van Dr. Jill Bolte Taylor, een neurobioloog onder andere verbonden aan Harvard. In 1996 werd ze getroffen door een ernstige hersenbloeding in de linker hersenhelft en werd ze heen en weer geslingerd door een ervaring van ‘totale eenheid’ en de overlevingsreactie van haar rechter hersenhelft die haar afgescheiden persoonlijkheid in stand wilde houden. In haar boek ‘My Stroke of Insight’ en in de lezingen die zij houdt, rapporteert ze de feiten: “Because I could no longer determine the boundaries of my body, I felt enormous and expansive. I felt at one with all the [creative] energy that was, and it was beautiful there. […] And I felt this sense of peacefulness. […] I felt enormous and expansive just like a gini liberated from her bottle. Nirvana… I found Nirvana. And then I remember thinking there is no way I would be able to squeeze the enormousness back into this tiny little body” (zie: ted.com). Net zoals in het experiment met de San Pedro cactus, zorgt het uitvallen van Jill Taylor’s linker hersenhelft voor het wegvallen van alle grenzen en structuren. Het opent de deur naar wat ik verder de ‘totale gemeenschap’, de ‘totale eenheid’ of de ‘heelheid’ zal noemen, naar analogie van begrippen zoals “pure socialiteit” (Walter Weyns), “anti-structuur” (Victor Turner) of “feest” (Arnold Van Gennep). Het afgescheiden zelf verdwijnt als sneeuw voor de zon. Natuurlijk kan men naast het nemen van psychedelische middelen en het ondergaan van herseninfarcten talrijke andere voorbeelden vinden waarbij de afgescheiden identiteit tijdelijk versmelt in de totale gemeenschap. Hypnotiseurs, bijvoorbeeld, brengen hun cliënten in een toestand van diepe relaxatie. Carnavalisten verschuilen zichzelf achter een masker. Voetbalhooligans verdwijnen in de scanderende massa. Derwisjen draaien zichzelf in een roes. Heavy metal fans headbangen zich high. Muzikanten verliezen zich in het orkest. Diepzeeduikers worden één met het water zoals het ongeboren kind één is met de moeder. Verliefde koppels worden dan weer één met elkaar (tot de grote liefde overgaat). Salvador Dali experimenteerde met de techniek die hij “Slumber with a key” noemde, om uit de totale éénheid creatieve inspiratie te putten. In zijn boek ‘50 Secrets of Magic Craftsmanship’ geeft hij de instructies. (1) Zet je neer in een fauteuil, bij voorkeur een Spaanse. (2) Onder de leuning plaats je een bord. (3) Neem een zware sleutel tussen duim en vingers. (4) Zorg ervoor dat je polsen over de leuningen van de stoel bengelen. “Having made these preparations, you will have merely to let yourself be progressively invaded by a serene afternoon sleep, like the spiritual drop of anisette of your soul rising in the cube of sugar of your body.” Op het moment dat je in slaap dommelt, valt de sleutel kletterend op het bord en ontwaak je geïnspireerd. Ook de uitvinder Thomas Edison zou dergelijke technieken hebben toegepast om een glimp van de totale gemeenschap op te vangen.

Naast al deze vrij herkenbare cases, kunnen we ook mensen vinden bij wie het zelf permanent is opgelost in de totale eenheid. Jeff Foster is zo een voorbeeld van iemand die zelfloos door het leven gaat (zie: www.lifewithoutacentre.com). Jeff maakt een onderscheid tussen het ‘personage’ Jeff en de ‘echte’ Jeff. Het personage Jeff is niet meer dan een verhaal of een rol die wordt gespeeld. De echte Jeff daarentegen is als een golf in de oceaan. Deze toestand van zelfloosheid noemt hij non-dualiteit of non-separatie: “Ultimately, who you really are, and life itself, are not separate. They are not-two, they are non-dual, they are inseparable.” Hij omschrijft het zelfloze leven als een ervaring van ‘heelheid’ die alle ideeën, concepten en geloofsovertuigingen overstijgt: “Life Without A Centre isn’t about just taking all of this on as a new belief system. It’s about seeing it for yourself. It’s one thing understanding intellectually that ‘we are all one’, ‘there is no separation’, or ‘the self is an illusion’. It’s another thing seeing this wholeness for yourself in the midst of every experience.” Sommige mensen noemen Jeff ‘verlicht’. Zelf ontkent hij dat in alle toonaarden. Moest hij zichzelf als verlicht ervaren, dan zou hij zich moeten afscheiden van anderen die niet verlicht zijn. Dan zou hij in zichzelf moeten geloven: “Somebody who thinks they are ‘enlightened’, and that you are not, is simply somebody with a belief that they – a separate individual – are ‘enlightened’ and you are not! They see themselves and you as separate. […] The question ‘are you enlightened?’ becomes totally irrelevant when things are seen clearly.” Wat Jeff op een individueel niveau beschrijft, is dezelfde paradox die we op een macro niveau gezien hebben bij de grote verlichtingsfilosofen uit de 18de eeuw (Locke, Jefferson, Rousseau,…). Met de constructie van een ‘maatschappij’ (die burgers verenigt) wilden zij hun idealen van vrijheid en gelijkheid realiseren. Maar in plaats van ‘eenheid’ te creëren, werden diegenen die vrij en gelijk waren afgescheiden van zij die ‘niet vrij’ of ‘niet gelijk’ waren (bv. slaven, werklieden, dieren en planten). Dit is ook de paradox van heel wat religies zoals het Jodendom, het Christendom en de Islam. Terwijl zij gelovigen met elkaar verbinden, scheiden zij hen af van niet-gelovigen… met andere woorden van de ‘totale gemeenschap’. Identiteitsgroepen en emancipatiebewegingen zijn daar dan weer een ander voorbeeld van. In mijn masterproef deed ik bijvoorbeeld onderzoek naar zelfhulpgroepen voor volwassenen met ADHD. In zo’n groep gaan participanten op zoek naar soortgenoten of gelijkgestemden, naar ‘eenheid in de gelijkheid’ dus. Paradoxaal genoeg versterkt dit net hun gevoel van scheiding (van de zo veel grotere wereld buiten de groep). Eén van de respondenten verwoordde dit als volgt: “Ik heb daar [in de zelfhulpgroep] meer beseft dat die [partner en vrienden] het over het algemeen toch niet zo goed begrijpen als de mensen uit die groep. Dus het effect is: door te voelen hoe goed dat dat wordt begrepen in die groep, beseft ge ook soms… geeft dat soms het eenzame gevoel buiten die groep, van hier voel ik het niet, hier mis ik het. Dat heb ik soms al wel gehad met vrienden en met mijn partner. Door daar het begrip te voelen, voel je het onbegrip sterker.” Non-dualiteit is misschien wel de enige uitweg voor deze paradox. Per definitie heft het alle gescheidenheid op. ‘Gescheidenheid’ betekent echter niet hetzelfde als ‘verscheidenheid’ of ‘diversiteit’. Diversiteit gaat samen met non-dualiteit. In een universum zonder scheidingen is er namelijk ‘eenheid in de diversiteit’.

Vandaag de dag worden talloze egoloze personen zoals Jeff Foster in esoterische kringen op handen gedragen. Vaak worden zij daar afgeschilderd als de herauten van een ‘nieuwe Verlichting'. Maar dergelijke interpretaties kunnen we moeilijk als een solide wetenschappelijke basis voor onze kennis beschouwen. Dus, wat zegt de wetenschap over het non-dualisme? Laat ons eerst eens kijken of de psychiatrie enige opheldering kan bieden. Helaas blijft dit vakgebied zeer vaag over het fenomeen. In de DSM-IV is ‘zelfloosheid’ niet opgenomen als een aparte stoornis. Evenmin wordt het expliciet genoemd als een specifiek symptoom van een andere stoornis. Binnen de DSM leunt zelfloosheid wellicht het dichtst aan bij de ‘depersonalisatie stoornis’ waarbij men “het aanhoudende of herhaalde gevoel [heeft] los te staan, een externe waarnemer te zijn van de eigen geestelijke of lichamelijke processen”. Het zou ook geïnterpreteerd kunnen worden als een manifestatie van het ‘syndroom van Cotard’ (dat niet als een aparte stoornis in de DSM is opgenomen). Deze stoornis wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van nihilistische wanen over onder andere het lichaam en het bestaan, zoals het ontbreken van bepaalde organen of de gedachte dood of juist onsterfelijk te zijn. Een eerste onderzoek van de literatuur (via Web of Knowledge), op basis van de zoektermen ‘depersonalization’ en ‘Cotard’, maakt mij niet veel wijzer. Geen enkele publicatie beschrijft een case vergelijkbaar met die van Jeff Foster. Het lijkt wel alsof zelfloze personen weten te ontsnappen aan het waakzame oog van de psychiater. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat zelfloze individuen zoals Jeff zichzelf verzinnen (en dus in werkelijkheid niet bestaan). Een andere mogelijkheid is dat zij zich niet in de psychiatrie aanmelden. Over de oorzaken van stoornissen zoals depersonalisatie tast de psychiatrie hoe dan ook nog in het duister (speculaties daarover lopen uiteen in verschillende richtingen: neurologisch, psychotisch, traumatisch, …). Als we via deze weg het zelf beter willen begrijpen, zitten we dus voorlopig nog op een doodlopend spoor. Laat ons dan maar eens in ons eigen vakgebied kijken. In de sociologie wordt het traditionele dualistische denken (in termen van dichotomieën) meer en meer in vraag gesteld. Verschillende sociologen trachten er van af te stappen. Het begrip ‘figuratie’ van Norbert Elias, bijvoorbeeld, wil loskomen van het onderscheid tussen ‘individu en maatschappij’. Beide concepten zijn onlosmakelijk met elkaar vervlochten en kunnen volgens Elias niet los van mekaar gezien worden. De ‘actor-network theorie’ (ANT) van Bruno Latour gaat nog een stap verder. Het poogt voorbij de radicale scheiding tussen ‘subject en object’, ‘mens en niet-mens’ en ‘cultuur en natuur’ te denken. Volgens Latour moet deze scheiding gezien worden als een product van de moderniteit waarvan de uiterste houdbaarheidsdatum verstreken is. “Nog nooit waren mensen en niet-mensen zozeer met elkaar verbonden”, aldus Latour. Volgens hem is er een continuïteit met de zogenaamde 'premoderne samenlevingen’, waar de werkelijkheid als een eenheid werd beleefd (zonder scheiding tussen mensen, dieren en voorwerpen), en zijn we dus in feite nooit modern geweest. De ANT gaat uit van het non-essentialistische karakter van de werkelijkheid. Alle fenomenen die wij als (op zichzelf bestaande) entiteiten 'percipiëren', zijn emergent binnen een (van het oog onttrokken) netwerk van relaties. Zo beschouwd zouden we kunnen stellen dat ook een verschijnsel als het ‘zelf’ pas bestaat in de verbindingen die het aanknoopt met allerlei (zeer heterogene) ‘actanten’. Traditioneel waren dat elementen zoals familie, religie en grondgebied (die op hun beurt ook weer emergent zijn binnen een ander netwerk). Neem deze elementen weg en het zelf (of onze identiteit) stort als een kaartenhuisje in elkaar, tenzij het zich natuurlijk overeind kan houden binnen een nieuw netwerk van relaties.

In het westen staat het non-dualistische denken echter nog in de kinderschoenen. In de zoektocht naar het zelf en de reden voor al de last die het ons bezorgt, kunnen we dus niet anders dan een verplicht uitstapje maken naar Azië, de plaats waar het zijn oorsprong vindt. Dit continent wordt door velen beschouwd als het grootste laboratorium voor ‘zelf-studie’. Elementen van non-dualistisch denken vinden we er terug binnen talrijke religieus filosofische stromingen. Neem nu bijvoorbeeld het Boeddhisme. In deze denkstroming wordt 'anicca' (Pali voor vergankelijk, voorbijgaand, veranderend) gezien als een universeel kenmerk voor alle verschijnselen, ook voor gedachten of percepties van het zelf dus. Daaruit leiden zij af dat alle verschijnselen geen zelf hebben ('anatta': Pali voor ‘geen zelf’, ‘zonder ego’). Inzicht in deze ware aard van de werkelijkheid leidt volgens boeddhisten tot een automatische opheffing van het zelf. In zijn meest zuivere vorm vinden we het non-dualistische denken terug in de Advaita Vedanta, een onderstroming binnen de hindoeïstische Vedanta. Deze stroming wordt gekenmerkt door een radicale ontkenning van het bestaan van alle mogelijke scheidingen tussen bijvoorbeeld subject en object, mij en ander, lichaam en geest ('advaita': Sanskriet voor ‘afwezigheid van tweeheid’). Al deze scheidingen worden geïnterpreteerd als aangeleerde manieren van denken, illusies dus. Het eigen bewustzijn (m.a.w. het ‘zelf’) valt volgens de Advaita Vedanta samen met het ‘kosmisch bewustzijn’, de 'absolute realiteit’ of het ‘Brahman’ (m.a.w. de ‘totale eenheid’ of de ‘pure socialiteit). Deze non-dualistische manier van denken hebben we reeds uitgebreid bekeken in de case van Jeff Foster. Nieuw is echter de conclusie die er verder uit getrokken wordt, namelijk dat al het lijden voortvloeit uit de scheiding met de eenheid en dus uit de identificatie met het zelf. Gescheidenheid (het ik dat tegenover het ander wordt geplaatst) wordt gezien als de oorzaak van alle problemen, zowel bij het individu (cf. de observaties van Wilkinson & Pickett) als in de samenleving (denk maar aan alle politieke en religieuze conflicten). Hoe harder mensen de ‘illusie van het zelf’ in stand trachten te houden, hoe meer zij zich afscheiden van de eenheid en hoe erger dus de problemen. Helaas leidt een eenvoudig geloof in deze ‘absolute werkelijkheid’ of een louter cognitief begrijpen ervan niet tot de opheffing van het duale denken. De verdamping van het zelf kan volgens de Advaita Vedanta enkel gerealiseerd worden door de ware aard ervan te ervaren. (Om het zelf empirisch te onderzoeken, ontwikkelde de Advaita Vedanta diverse methoden zoals meditatie en yoga.)

We hebben dus nu een antwoord op onze eerste onderzoeksvraag, waarom het zelf ons zoveel last bezorgt. Al het verzamelde materiaal wijst in de richting van het duale denken. Toegegeven, het is niet veel meer dan een voorlopige hypothese, maar het verdient verder wetenschappelijk onderzoek, bij voorkeur interdisciplinair. Rest ons nog de vraag wat het ‘zelf’ of de ‘totale eenheid’ of de ‘pure socialiteit’ (of wat men het ook wil noemen) in werkelijkheid is. Die vraag kan, mijn inziens, moeilijk worden overgelaten aan theologen, filosofen, psychologen of zelfs sociologen (zoals mezelf). Biologen zoals Christian de Duve zouden het raadsel van het ‘zelf’ waarschijnlijk koppelen aan de studie van het leven. Misschien zouden zij het zelf omschrijven als “het leven dat zich op een bepaald moment in de evolutie van zichzelf bewust is geworden”. Laat ons dat even bekijken. De ‘generator van het bewustzijn’ is zonder twijfel de cortex [zie: De Duve (2009), Genetics of Original sin. The Impact of Natural Selection on the Future of Humanity]. De grens van de cortex met de rest van het brein dient dan als een scherm tussen het onbewuste en het bewuste. Maar hoe deze hele machinerie precies werkt, dat is momenteel nog een mysterie. “Misschien zullen er nog complexere hersenen nodig zijn om haar geheimen te begrijpen”, stelt de Duve. Het ‘leven’, vervolgens, dat is in de ogen van een bioloog in essentie niets anders dan een hoopje halfdoorbakken moleculaire bakstenen (suikers, vetzuren, aminozuren, stikstofhoudende basen en enkele minerale componenten die op hun beurt de bouwstenen vormen van grotere moleculen zoals polysachariden, vetten, proteïnen en de nucleïnezuren DNA en RNA) die door een membraan bijeen gehouden en van de buitenwereld gescheiden worden, en dat in staat is om onder de juiste externe condities voort te bestaan, te groeien en te vermenigvuldigen door deling. Maar wat is dan de ‘oorsprong’ van het leven? Hoe is vanuit de inerte materie (cf. de ‘kosmische oersoep’) de eerste levensvorm (cf. de ‘oercel’) ontstaan? Misschien heeft er op een bepaald moment een bovennatuurlijke kracht ingegrepen (religieus gezien een ‘Schepper’ die de materie ‘bezield’ heeft of filosofisch uitgedrukt een soort van ‘élan vital’ die de materie werd ‘ingeblazen’ (cf. Henri Bergson). “Theoretisch kan die mogelijkheid nog niet worden uitgesloten”, stelt de Duve, al gelooft hij er niet in. Alle puzzelstukken waarover wij vandaag de dag beschikken, wijzen er volgens hem op dat het leven op een natuurlijke (chemische) wijze ontstaan is, niet in één klap, maar incrementeel, in vele kleine stapjes. Met andere woorden via de weg van de geleidelijkheid. (Om dat te begrijpen is er statistisch inzicht nodig, namelijk het inzicht dat als een gebeurtenis ‘kan’ plaatsvinden, het ook ‘zal’ plaatsvinden, op voorwaarde dat de tijd maar lang genoeg is.) Zouden we dan met enige verbeelding kunnen stellen dat het ‘zelf’ het bewustzijn is van het leven dat (door een membraan) werd afgescheiden van de kosmische oersoep (de totale eenheid dus)? Waarschijnlijk slaan mijn stoppen nu door, maar dat zal ik door een specialist moeten laten bekijken. Fysici zoals Albert Einstein, tenslotte, zouden (gebruik makende van de beroemde formule E=mc²) waarschijnlijk zeggen dat het zelf of de totale eenheid gewoon ‘energie’ is. Maar zo eenvoudig als dat lijkt, helaas overtreft het mijn beperkte verstand. “Schoenmaker blijf bij uw leest” zal mijn professor sociologie bovendien zeggen terwijl hij mij een veeg uit de pan geeft. Voortaan zal ik mij dus beperken tot de bescheiden maar daarom niet minder leuke studie van de knotsgekke maar soms ook pijnlijk tragische toeren die wij, tot op het bot geëmancipeerde individuen, allemaal niet uithalen om onze al dan niet denkbeeldige zelf in deze al maar meer liquide samenleving boven water te houden of om dat net niet te doen.

Sunday, August 03, 2008

Guatemala en Mexico

Net geen half jaar geleden zette ik terug voet aan wal in Europa, het oude continent dat volgens Homerus haar naam dankte aan de mythologische koningin van Kreta terwijl Herodotus het daar als historicus klinkend oneens mee was omdat zij eigenlijk een (door Zeus ontvoerde) Fenicische prinses was, geografisch gezien een Aziatische dus… Maar goed, dan had hij zelf maar een betere uitleg moeten verzinnen. Wat niet in twijfel kan getrokken worden is dat een deel van mijn hart zich nog steeds ergens in Latijns Amerika bevindt en misschien wel in Quetzaltenango of Xela. Herinneren jullie dat bolwerk van de Maya cultuur nog, in de westerse hooglanden van Guatemala? Nu wil ik echter niet beginnen dwepen over verre oorden. Europa heeft zo ook haar troeven binnen handbereik. Vorige week nog bracht ik bijvoorbeeld een bezoekje aan haar “harten dame”, Parijs. Voor mij is Parijs zoals een Marilyn Monroe. Groots en weelderig en ontegensprekelijk prachtig. Het heeft die “gelukkige vejaardag meneer de pwesident” gehalte dat je zou kunnen aantrekken. Xela daarentegen is meer zoals een Kristin Scott Thomas. Een strakke en bescheiden schoonheid maar één waarvan je weet dat het waard is om erbij te blijven omdat in het juiste licht en onder haar gereserveerde bruine en blauwe klederdracht zich een bom van formaat bevindt. In dat opzicht was het ongeluk met mijn knie dus ook een geluk voor mijn ziel omdat het mij gedwongen heeft de tijd te nemen om tot dat besef te komen, om van Xela te gaan houden!

Diegenen die mijn perikelen een beetje hebben opgevolgd weten nog dat mijn correspondentie is geëindigd in datzelfde Xela, met een gescheurde meniscus en een geblokkeerd gewricht. Drie opties werden me toen voorgelegd:

1. repatriatie naar België: Als het enigzins kan niet!
2. een medisch team van Guate City laten overkomen voor een kijkoperatie: Mogelijk maar gezien er ook nog een nieuwe kruisband moet geplaatst worden wacht ik liever tot mijn terugkeer naar België voor een volledig onderhoud…
3. een “manipulatie” van het kniegewricht in een poging om deze te deblokkeren: Eureka, dát is het!!


M'n lot in de handen leggende van de goede doctor Sanchez rol ik de volgende dag versuft het operatiekwartier uit en na twee weken revalideren kan ik afscheid nemen van de lieve mensen die me al die tijd vertroeteld hebben. Xela is een van die plaatsen waar je van het hart een steen moet maken om er weg te geraken. De pure kracht die hier in de lucht hangt vult elke hongerige ziel die naar adem snakt. Ik zou graag willen blijven… maar helaas, de plicht roept! “Operatie redding” - in het leven geroepen om mijn oude bondgenoot Ryan even uit zijn vrijwillige gevangenschap los te rukken - loopt al wekenlange vertragingen op. Ondertussen houdt het beest in Ryan zich als bij wonder in toom. Het harde werk van Crista levert haar vruchten af. Maar ze is aan rust toe en ik neem Ryan mee voor enkele dagen verlof in de streek van Cobán, Centraal Guatemala, befaamd om haar natuurlijke schoonheid. Het magnifiek gelegen El Retiro hostel, waar we ons hoofdkwartier optrekken, is misschien een gringo-nest maar wel een ideale speeltuin om het sociale beest in Ryan los te laten. Tussendoor verkennen we de streek en bezoeken we de turkooizen en smaragd groene natuurlijke baden en watervallen van Semuc Champey, een oogstrelend kalkstenen spektakel dat ondertunnelt wordt door de wilde Rio Cahabón. Na drie dagen ravotten deponeer ik mijn vriend in de bus, terug naar Guate, en zet ik mijn eigen weg naar het noorden verder…

De frisse berglucht maakt plaats voor de hete dampende vlakten van El Petén, een dicht begroeide jungle die het uitgestrekte noordoostelijke departement van Guatemala bedekt.

wordt vervolgd...

Tuesday, January 15, 2008

Colombia, Panama, Nicaragua en Guatemala

De tijd tikt genadeloos verder. Enkele weken geleden wandelden we het nieuwe jaar binnen en dat stond voor mij symbool voor het nakende einde van mijn reis, een enigzins onrustwekkende gedachte... Na een dikke 11 maanden onderweg te zijn geweest is het reistempo serieus gedaald en de helft van Guatemala en het hele zuiden van Mexico dient nog van haar geheimen te worden ontvreemd! Als ik heel snel in westelijke richting zou kunnen hollen dan bleef ik (rekening houdende met de rotatie van de aardbol) de tijd misschien voor of kon ik op zijn minst een vertraging forceren maar ... binnen de kortse keren beland ik dan natuurlijk ik zee en dat zou een natte ontnuchtering zijn. En schrijven vraagt ook zijn tijd. Nog nooit heb ik in een reisverslag zo'n grote afstand in tijd en ruimte moeten overbruggen: drie maanden en van Peru tot Guatemala. Er valt dus geen seconde meer te verliezen. Aan de slag!

Het laatste teken van leven dat ik heb achtergelaten was vanuit Iquitos, Peru, waar ik me al mankend per mototaxi liet afvoeren naar Puerto Masusa, de hectische junglehaven waar ik zou inschepen op de "Gran Diego", een van de vele cargoboten die de Rio Amazona op en neer stomen. Deze gigantische ferries vervoeren handelswaren van Peru naar Brazilie en omgekeerd. Op de hoger gelegen dekken kunnen de passagiers hun hangmatten knopen. In de opwinding van het nakende vertrek heerst er een drukte van jewelste. Honderden matrozen, dokwerkers, reizigers, leurders en dieven krioelen zich een weg doorheen de stalen ingewanden van de Gran Diego maar zonder al te veel moeite kan ik een luchtige plek veroveren op het bovenste dek. Zodra we afvaren slaat de manie over in een heerlijk ontspannende rust. Sommigen zwieren zich in slaap terwijl anderen rondkuieren op de achtersteven, de eerste schuchtere gesprekken aanknopend met hun medepassagiers, waarmee ze de komende dagen zullen moeten verbroederen. Ik ben de enige "gringo" aan boord en dat prikkelt hier en daar de nieuwsgierigheid. Maar eenieder draagt zijn eigen unieke verhaal met zich mee, heeft zijn eigen motief voor de reis en dat levert voldoende stof om de eentonigheid te doorbreken. En zo glijden we traag maar zeker stroomafwaarts de Amazone af, met de regelmaat van de klok aanleggend om goederen en passagiers te lossen of op te pikken en na drie vermakelijke dagen laat ik mijn paspoort stempelen en zet ik voet aan wal in Colombia, het legendarische “El Dorado”, het mysterieuze land van goud. 

Vandaag de dag staat Colombia bekend voor Shakira, de FARC, cocaine, heerlijke koffie, Gabriel Garcia Marquez en natuurlijk 's werelds mooiste vrouwen (weliswaar als nergens anders begoocheld door de holle beloften van de cosmetica industrie en de plastische chirurgie) en het kleine stadje Leticia is daar een prima voorbode van. Genesteld op het drielandenpunt met Brazilie en Peru (het zogenaamde "Islandia") vormt het - diep in de jungle - een eiland van vrede, afgedwongen door de sterke aanwezigheid van het Colombiaanse leger. Van hier tot Bogota wordt de ondoordringbare jungle gecontroleerd door de FARC, ooit een ideologische guerillia beweging die nu vervlakt is tot een ordinaire terreur organisatie wiens kopstukken zich verrijken aan de cocaine handel. Maar het leven in de stad is warm en zacht. Doorheen de tropische buien door cruisen de jongeren onbezorgt op brommertjes door de straten, hun geliefde tijdverdrijf. Een groepje curieuze Brazilianen neemt me achterop voor een ommetje doorheen Tabatinga, aan de andere kant van de grens, waar ik nog even kan smaken van de bloedhete Brazilliaanse rumbas alvorens de airbus van Airorepublica me in Bogota afzet. Deze stad draagt nog steeds het imago met zich mee als zijnde een van de meest gevaarlijke steden van Zuid Amerika. 's Nachts moet je er weliswaar niet in je eentje door de straten dwalen maar verder is het niet minder veilig dan elke andere hoofdstad. Bovendien is Bogota best een estetische, moderne en jeugdige stad die bruist van cultuur en economische activiteit en er valt aardig wat te beleven. Het nachtleven in de zona rosa is legendarisch: salsa, merengue, electronica, latino pop en rock... de mogelijkheden zijn onbeperkt. Dat geldt eveneens voor Medellin, de tweede stad van het land. Ooit het hoofdkwartier van de ondertussen opgeruimde Pablo Escobar en zijn drugcartel staat niets haar vooruitgang nog in de weg. De moderne metro is daar het symbool van en enkel Bogota overtreft haar in het leven van de nacht. De exentrieke Botero, Colombia's meest bekende kunstenaar, zorgt voor een culturele knipoog. 

En zo reizen we alsmaar verder naar het uiterste noorden van het land: de tropische jungle en stranden van het Tayrone National Park (Colombia's Caraibische paradijs bij uitstek), de gezellige stad Santa Marta (waar Simon Bolivar in armoede en eenzaamheid zijn laatste adem blies) en het dorpje Taganga. Deze laatste is een ietswat marginaal aandoende maar uiterst sympathieke badplaats die bezet wordt door een handjevol buitenlandse toeristen op zoek naar drugs of een goedkoop duikbrevet. Zondags wordt het dan weer overspoeld door de naar ontspanning snakkende inwoners van Santa Marta die zich in de restaurantjes langs het strand parkeren om zich zat te zuipen onder het monotone gedreun van reggaeton. Exentieke dorpsfiguren kuieren door de straat, zoals de 'dichter' die de toeristen komt waarschuwen voor de gevaren van het land: “Be careful ... Colombia is a very dangerous place!! ... you might fall in love with her and then …she will never let you go!” En de 'screemer' die nu en dan halt houdt in de straat voor een ijzelingwekkende brul, ongetwijfeld het effect van een (in het verleden) problematisch cocaine gebruik... Het lijkt wel het Oostende van Colombia, waar de slachtoffers van de maatschappij de zalvende zeebries komen opzoeken om hun wonden te verzachten.

Taganga is eveneens de uitvalsbasis voor de zesdaagse trektocht naar de Ciudad Perdida. Deze “verloren stad” is een van de grootste (tot nu toe ontdekte) pre-Colombiaanse steden in Amerika. Het werd gebouwd tussen de 11de en 14de eeuw (ongeveer ten tijde van Machu Picchu dus) op de noordelijke flanken van de Sierra Nevada de Santa Marta en was vermoedelijke het grootste stedelijke centrum van de Tayrone indianen. Nadat de Tayrones werden uitgeroeid door de Spanjaarden verdween de Ciudad Perdida voor zo’n vier eeuwen onder de dichte begroeiing van de jungle tot het in 1975 per toeval werd ontdekt door “guaqueros” of “tombraiders”. Dit gebied is nu het terrein van paramilitaire groepen, privemilities van drugbaronnen die strijden met de guerilla van de FARC om de controle van de cocaine handel. Onze vrije doorgang wordt afgekocht met een slordige 40 dollar per persoon en in de gietende regen trekken we als kwarteltjes enkeldiep in de modder de jungle in, nu en dan rivieren overstekend en “paddenstoelen” dorpjes passerend waar de afstammelingen van de Tayrone indianen nog steeds volgens hun oude tradities leven. Na drie dagen klimmen en glijden staan we dan eindelijk aan de voet van de verloren stad.

Via een stijle trap klauteren we de wolken in. Het giet nog steeds pijpestelen en we zetten er stevig de pas in om zo snel we kunnen het kamp te bereiken. Samen met onze kok Evert en de Amerikaan Travis ben ik enkele honderden meters voor op de rest van de groep wanneer we op een door de felle regen gezwollen bergrivier stoten. Het kolkende water dondert de steile bergwand af. De kleine magere Evert, gepakt en gezakt met een slordige 30 kilo potten, pannen en etenswaren op de rug, begint aan de overtocht. Onbewust van het gevaar maak ik me klaar om hem achterna te gaan wanneer Evert halverwege rechtsomkeer maakt. Maar de stroming is te krachtig. Op luttele meters afstand van elkaar verwijderd grijpen onze verdwaasde blikken zich vast maar ik reageer te laat om hem de hand te reiken... Evert glijdt traag maar zeker weg. De tijd lijkt even stil te staan maar een fractie van een seconde later verdwijnt de lieve man in het witschuimende water... Ik brul de longen uit mijn lijf maar hoor niets dan donder, regen en het beukende water. Verdomme toch, Evert! Ik hol en schuif de berg af tot ik enkele honderden meters dieper terug bij het water kan. Maar geen Evert te bespeuren. Is hij te pletter geslagen tegen de rotsen en is zijn levensloze lichaam verder weggespoeld of zit hij nog ergens hogerop in de canyon geklemd? Overmand door een niet te plaatsen gevoel van machteloosheid klauter ik terug naar boven, naar waar ik hem uit het oog ben verloren, maar geen teken van leven... Ondertussen is de rest van onze groep aangekomen. We kammen de rand van de canyon uit wanneer we uit de diepte een vaag gegil horen oprijzen... Doorheen het struikgewas zie ik de kleine Evert zich aan een rots vastklampen, met het water vechtend voor zijn leven. De wand is te stijl om tot bij het slachtoffer te geraken maar god zij dank hebben we een klimkoord bij. De Duitser Eugenia, een ex-brandweerman, wordt naar beneden gelaten en hij slaagt erin om het koord naar Evert te gooien en wat doet deze idioot? Een poging om het touw rond de zak met eten te knopen! Ahrrrggggh... Enfin, zo lang als mogelijk de zak vastklemmend slagen we er uiteindelijk in hem uit de canyon te hijsen. In veiligheid maar na een 20 à 30 minuten in het ijskoude water zwaar onderkoeld, in shock en rillend en bevend... Tot onze grote verbazing overleeft Evert zijn avontuur, met niet veel meer schade dan een gebroken vinger en enkele gekneusde ribben. Een mirakel! Veel van de verloren stad zullen we niet meer zien. Zonder eten zijn we gedwongen om de volgende dag reeds terug te keren. De ongelukkige man zal er nog in slagen om zich op de terugweg door een schorpioen in de hand te laten steken. Met een van pijn vertrokken gezicht rust Evert ’s avonds uit in het kamp tot de wankele bank het onder hem begeeft en hij met een achterwaartse buiteling van de helling naar beneden rolt... 

Maar eind goed al goed en na enkele dagen rust in Taganga ben ik terug opgeladen voor het volgende avontuur. Ik begeef me naar mijn laatste (maar de meest legendarische) bestemming op het zuidamerikaanse continent: Cartagena de Indies, een sprookjesstad van romantiek en oogverblindende pracht, een doolhof van kasseien straten, statige handelshuizen met mahonie houten balkons, massieve kerken en shaduwrijke plazas. Cartagena werd in 1533 gesticht en groeide snel uit tot de belangrijkste Spaanse haven aan de Caraibische kust en de poort naar het noorden van het zuidamerikaanse continent. De schatten geplunderd van de autochtone bevolking werden hier opgeslagen alvorens de galjoenen ze konden terugschepen naar Spanje. Zodoende was de stad een aanlokkelijk doelwit voor piraten en leed het onder vreselijke belegeringen zoals die van de beruchte Francis Drake en een kleine twee eeuwen later die van Edward Vernon. Als antwoord op de vele aanvallen bouwden de Spanjaarden Cartagena om tot een oninneembare vesting, omringd door metersdikke wallen en een dubbele ketting van forten. Nu is het oude deel van de stad niet veel meer dan een opgeblonken openlucht museum maar de omliggende wijken zoals die van Getsemani ademen nog steeds de 17de eeuwse broeiend hete caraibische sfeer.

Cartagena is tevens de ideale springplank naar Centraal Amerika. Van hieruit zal ik per zeilboot de overtocht maken naar Panama. De landelijke route tussen de twee werelddelen (de Pan-American Hwy) wordt immers onderbroken door de vochtige en hete jungle van de "Darièn gap", een broeihaard van tropische ziekten (malaria, dengue koorts, ...) en hét territorium bij uitstek van Latijns-Amerika's meest dodelijke creaturen. Ter aanvulling van de vele natuurlijke gevaren krioelt deze streek van roofzuchtige bandieten en drugs traffikanten. Ik besluit dus om het ruime sop van de Caraibische zee te kiezen en scheep me in op de Twyla – een 14m lange benetau - van de exentrieke Spaanse capitán Javier en zijn costeña lief Esperanza. De kapiteins die heen en weer pendelen tussen Cartagena en Panama staan bekend om hun alcohol misbruik en gekke toeren. Nog voor de afvaart krijgt Javier het al flink aan de stok met zijn collega kapitein en ex-lief van Esperanza terwijl hij zijn winkelkarretje vol laadt met bier, wijn en rum. Maar in open zee blijkt Javier tot onze grote opluchting een stabiele kapitein te zijn. En zo zeilen we westwaarts richting de wonderbaarlijke San Blas eilanden, langs de Panamese kust, waar we – geplaagd door felle tegenstromingen – twee dagen later dan gepland zullen aankomen. De San Blas archipelago bestaat uit een vierhonderd tal piepkleine eilandjes, de meesten onbewoond, bezaaid met cocosnoot palmen en omringd door spierwitte zandstranden wiens kusten gestreeld worden door het turqooise water van de Caraibe. De paar bewoonde eilanden zijn de thuis van de Kuna Yala indianen en werden volgebouwd met bamboe hutten en dokken. De Kuna regeren quasi-autonoom over hun provincie, met minimale inmenging van de Panamese overheid, en konden zo hun traditionele cultuur bewaren. Na een zevental dagen zeilen laten we het anker neer voor het strand van Porvenir, waar we onze paspoorten door de Panamese grenspolitie laten stempelen en overstappen in de motorboot die ons stroomopwaart een kronkelende rivier het binnenland zal invoeren.

En zo beland ik in Panama City, beroemd om haar kanaal, een van de grootste bouwkundige verwezenlijkingen van de 20ste eeuw. Na vele ziekten onder de (gast)arbeiders, landverschuivingen en andere moeilijkheden werd in 1914 de Grote en de Atlantische oceaan eindelijk met elkaar verbonden en op 15 augustus voer het eerste schip door het kanaal. Vandaag de dag worden alle zeeschepen nog steeds gebouwd op “maat” van het kanaal. Panama City is een ideale plek om je zeemansbenen tot rust te laten komen - alle moderne comforten zijn er aanwezig - en het vraagt weinig inspanning om hier te blijven hangen. Maar de tijd is kostbaar. Dit is een culturele reis en heen en weer de supermarkt slenteren zal ik later (als ik oud en versleten ben) nog voldoende kunnen doen. Er moet snel een meer inspirerend oord gevonden worden, wat niet het geval is wanneer je de Bocas Del Toro eilanden aandoet... In tegenstelling tot de San Blas vallen er hier geen autochtonen meer te bespeuren. Toegegeven, de zwarte inwoners van west-indische afkomst (vaak Jamaica) nodigen uit tot een interessante culturele uitwisseling maar jammerlijk genoeg worden zij zelf haast door de massa aan ingeweken Amerikanen van het eiland gedrongen. Bovendien stelt het duiken niet veel voor en ik ontvlucht dit “gringotown”. Ik heb immers een afspraak met mijn ouwe reismakker uit Thailand en Laos, de Nepalees Bojh, die hier in Panama voor twee jaar als ontwikkelingswerker in de Peace Corps gestationeerd is. De bus zet me af in het dorpje Vigui, langs de pan-americana, nog net in de provincie Chiriqui. Van hieruit vertrekken de pick-up trucks naar Alto Algarrobo. "Arriba" (boven) noemen ze dat hier, terwijl ze naar de uit de vlakte opreizende bergen knikken. Na een uurtje klimmen en kronkelen zet de chauffeur me af voor de hut van "el volontario Chino" en het is een fijn weerzien na zo'n vier jaar! Bojh woont hier in een aarden hut zonder elektriciteit of stromend water. Zijn doelstelling bestaat erin om de landbouwtechnieken te verbeteren en zo het dieet van de hoofdzakelijk autochtone en mestizo bergbewoners te verbeteren door de aanleg van visvijvers, rijsttanken, ... Het basisdieet in Alto Algarrobo bestaat uit weinig meer dan yuca, rijst en bonen. Bovendien is de rijstproduktie onvoldoende om er het jaar mee rond te komen. Mits de aanleg van eenvoudige rijsttanken (naar voorbeeld van de Aziatische padi’s) zou de verschraling van de bodem kunnen worden tegengegaan, zou er minder jungle moeten worden afgebrand en zou de opbrengst gemakkelijk verdubbeld kunnen worden... maar de mensen vallen moeilijk te motiveren. Liever wordt er “rondgehangen” en waar mogelijk chicha en guarrapa gedronken. Frustrerend ... maar goed, de vrije keuze is heilig en de mensen schijnen al bij al niet ongelukkig te zijn. Na een weekje rondhangen neem ik met enige tegenzin afscheid van Bojh, de buren en hun energetische kinderen en het stille leven in Alto Algarrobo.

Via het gezellige provinciestadje van David stoot ik vervolgens door tot diep in Costa Rica, waar ik in de hoofdstad San Jose even mijn kamp op sla alvorens via een ander gezellig provinciestadje, Liberia, mijn nieuw doelwit te bereiken: Nicaragua, een land dat een voltreffer van formaat zal worden. Alle ingredienten om me te bevredigen zijn aanwezig: wonderen der natuur, magnifieke steden, tropische eilanden en boven alles prachtige mensen die je hart doen smelten. De Lago de Nicaragua, Centraal Amerika’s grootste meer, van de Pacific afgesneden door de isthmus van Rivas, slechts 20km breed op haar smalste punt, en met een doorgang naar de Carraibische zee via de Rio Tipitapa. De Isla de Ometepe, midden in deze “zoete zee”, waar de statige Volcan Conception en haar bruid Maderas via een romantische lavastroom in het huwelijk zijn getreden. Het tropische paradijs van Little Corn island, 70 km van de kust verwijderd in de Caraibische zee, waar ik voor het eerst in mijn leven oog in oog kom te staan (of zweven) met de statigste der haaien: de hamerhoofd. De koloniale parels van Leon en Granada. De ene een liberale broedhaard voor intelectuelen en revolutionairen en gedurende de loop van haar geschiedenis geplaagd door verwoestende vulkanen. De andere een rijk en conservatief handelscentrum, in pracht wedijverend met haar Moorse naamgenoot aan de andere kant van de Atlantische oceaan en gedurende haar levensloop geterroriseerd door vernietigende aanvallen van Engelse en Franse piraten. Tegenstellingen dus die de twee steden van het begin af aan zullen verstrikken in een bittere rivaliteit, welke na de onafhankelijkheid van Spanje in 1821 zal uitbarsten in een verschrikkelijke burgeroorlog, opgelaaid door... de Amerikanen natuurlijk. Nu is de rust enigzins wedergekeerd in dit “tweede armste land” van de noordelijke hemisfeer. Hoewel ik getuige was van een gewapende overval op een Western Union kantoor, vlak naast mijn hostel, staat geweld gelukkig niet meer op de dagelijkse agenda van dit hartveroverende land. 

En met pijn in het hart breng ik mijn laatste nicaraguaanse nacht door in Managua, de minder charmante hoofdstad, alvorens me door de TICA bus via Honduras en El Salvador naar Guatemala City af te laten afvoeren, waar ik de kerst zal doorbrengen in het gezelschap van mijn ouwe makker uit de Casa Esmeralda te Buenos Aires, de prettig gestoorde ozzy Ryan en zijn vriendin Crista. Samen beklimmen we de vuurspuwende Pacaya vulkaan wiens gloeiende lavastromen de nacht verlichten en brengen we een bezoek aan Guatemala’s koloniale trots, het stadje Antigua (ook “Gringofield” genaamd), wiens - door een overdosis aan geld verwoeste - charmen me niet kunnen bekoren. Oudjaar wordt gevierd aan de Lago de Atitlan, een oude, kollosale en volgelopen vulkaankrater, omgeven door een drietal jonge spuwkegeltjes. De oever van het meer wordt bezaaid met kleine dorpen die zich elk naar een ander doelpubliek richten: Panajachel lonkt naar de rijke(re) binnen- en buitenlandse toeristen, San Pedro catert voor de drugstoeristen en San Marcos wordt bezet door new-age addicten in net geen omgekeerde piramiden.  

Zo, beste vrienden, ben ik dan eindelijk aangekomen in de stad waar ik nu al meer dan twee weken zit: Quetzaltenango of simpelweg “Xela”, volgens haar Maya naam, midden in de Westerse hooglanden. In tegenstelling tot Guate en Antigua is haar ruwe schoonheid adembenemend en haar sterke autochtone cultuur even aantrekkelijk als haar pracht. Nu en dan worden we heen en weer gewiegd door kleine aardbevingen maar het zijn niet deze liefkozigen der aarde die me hier zo lang houden. Neen, geloof het of niet beste lezers maar een luttele maand en slechts 2000 kilometer van mijn einddoel verwijderd is deze ouwe krijger weer eens gesneuveld. Vele veldslagen zijn er gevochten en nu hebben we er weer eens eentje verloren. Diagnose: gebroken meniscus en een geblokkeerd gewricht... halleluja!! En zo wacht ik hier maar wat af, in de zorgen van de goede dokter Sanchez, terwijl de tijd genadeloos verder tikt. Beliz en de Yucatan zijn al noodgedwongen van het programma geschrapt en ik hou mijn hart vast voor wat er nog volgen zal. Gelukkig word ik ondertussen in het Don Diego hostel flink vertroeteld door mijn mede-residenten. Maar eind van de maand heb ik een afspraak met México City, voor de “final grande”! Ik hoop dat ik er geraken zal...

Saludos

tom

Tuesday, October 09, 2007

Bolivia en Peru


Vanavond zal de luxebus van Cruz del Sur het legendarische asfalt van de panamericana opzoeken. Deze vervoersmaatschappij staat garant voor veel “reisplezier” en trakteert haar klanten op een fijne selectie van de “beste” noordamerikaanse films (sommigen onder jullie zijn bekend met mijn delikate smaak) en tussendoor op een vermakelijk spelletje bingo. Hopelijk win ik deze keer de fel bevochten fles met rode wijn. Na flink bespaard te hebben op de rit van Cuzco naar Arequipa (in de “economy” bus van Cromotex) zal deze ouwe rammelende zak vol beenderen zich eens goed laten verwennen! Want morgen wil ik zo fris als een hoentje in Lima aankomen. Mijn collega wetenschapper en culinaire tafelgenoot Kristian, uit Valdivia (herinneren jullie de voortreffelijke ceviche, de gerookte zalmen en de mosselen in witte wijn nog?), is net terug uit het door aardbevingen fel geteisterde gebied rond Pisco en Ica (waar hij als geoloog een handje is gaan helpen aan een post-earthquake onderzoek) en nu klaar om met verenigde krachten een vergelijkende studie te maken van de chileense en de peruaanse bieren. Met een doorwinterde belg in het team zou de slotconclusie van deze studie eigenlijk reeds lang op voorhand geschreven kunnen worden (zeker gezien het feit dat er hier in Peru geen duitse kolonisten/bierbrouwers zijn) maar als ernstige wetenschapper kan ik niet anders dan de klassieke structuur (vraagstelling – onderzoek - conclusie) volgen. De formele stappen “moeten” gerespecteerd worden, tenminste als we onze studie niet willen laten verzinken in een ordinaire bachanale! En zo bevind ik me dus momenteel in Arequipa, Peru, wachtende op de bus. De stad en haar omgeving is nauwkeurig uitgekamd en van haar geheimen ontvreemd. Alle praktische rompslomp - welke onvermijdelijk met het reizen samen gaat - is weer even van de baan en nu kan ik me dus eindelijk weer concenteren op een nieuw hoofdstuk voor mijn al te lang verwaarloosde blog. Zoals jullie misschien nog weten werd deze de laatste keer niet in de meest vrolijke stemming afgesloten. Onprettige zaken dwongen me toen om in mijn zuidamerikaanse opmars rechtsomkeer te maken en me gedurende geruime tijd te stationeren. Ondertussen is het tij gekeerd en ben ik als een vernietigende vloedgolf over het noorden van Argentinia, Bolivia en Peru gespoeld. Graag had ik kunnen mededelen dat alle problemen van de baan waren, maar helaas... jammerlijk genoeg heb ik nog een aantal medische dossiers in verschillende boliviaanse en peruaanse klinieken moeten achterlaten. Gelukkig is het nu heel wat minder dramatisch dan zo’n twee maanden geleden maar ik kan niet ontkennen dat de hele nasleep van deze zaak stevig op mijn zenuwen begint te werken. Maar goed, genoeg geklaagd. Nu dit van mijn lever is kan ik ook zeggen dat ik de afgelopen weken overspoeld ben geweest door een lavende regen aan exotische wonderen. En daarover zal ik nu vertellen!

Na het groene licht van de sympathieke dokter Verbanez te hebben gekregen begeef ik me regelrecht naar Salta, in het noorden van Argentinia, dé ideale springplank naar mijn volgende bestemming: Bolivia! Grensovergangen gaan steeds gepaard met een heerlijke opwindende spanning. Na de noodzakelijke formaliteiten wandel je vol nieuwsgierigheid en met een verse stempel in je paspoort een kleine nieuwe wereld binnen, je afvragend wat er je allemaal te wachten zal staan. Maar alvorens het zo ver is wilde ik de kans niet naast me neerleggen om nog snel even de beruchte “route 40” tussen Salta en Cafayate te verkennen. Samen met de zwitser Tobias en de kosten drukkend met de nog piepjonge franse chicas Marie-Lynn en Aurelie op de achterbank kronkelen we in onze gloednieuwe volkswagen gol (zonder –f ... een exclusief zuidamerikaans model) over de onverharde "voeten" van de Andes. We klimmen doorheen een dichte laag van nevel het rijk van de zon tegemoet, een land dat gekenmerkt wordt door dorre woestijnen, wijdse "valles" en woeste "quebradas". Reuzachtige cactussen versterken het dramatische effect van dit alles. Ten zuiden van Cafayate brengen we een bezoek aan de ruines van Quilmes, een meer dan tien eeuwen oude versterkte vesting van de Calchaqui indianen. Na een reeks opflakkeringen van verzet tegen de Spaanse overheerser werden in 1667 de laatste 2000 Quilmes indianen naar een buitenwijk van Buenos Aires gedeporteerd. Nu draagt deze ondertussen sterk opgewaardeerde wijk nog steeds de naam van dit genadeloos uitgemoorde volk en is het het hoofdkwartier van Argentinië’s meest geliefde bier: "Quilmes". En met deze historie in het achterhoofd wandel ik dan eindelijk de grens met Bolivia over. Van Zuid Amerika’s meest “ge-europaniseerde” land naar het meest autochtone. 60% van de bevolking heeft hier nog autochtone roots.

Eerste halte is het kleine dorpje van Tupiza, misschien wel de laatste echte “Far West”. Gauchos (cowboys) galloperen te paard door de straten alsof ze waren ontsnapt uit een film van Sergio Leone en in de voetsporen van de ondertussen bejaarde Clint Eastwood zadelen ook wij onze paarden voor een ritje doorheen een verbazingwekkend landschap van regenboogkleurige bergen, bizarre rotsformaties en stofferige canyons van de Cordillera de Chicas. Vanuit Tupiza zullen we vervolgens per jeep de oversteek maken naar Uyuni, dwars doorheen de Boliviaanse altiplano: één van ’s werelds hoogste, winderigste en droogste, overdag warmste en ’s nachts koudse gebieden (de temperatuur zakt tot beneden de -20 graden). Het is misschien wel de meest ruwe en geisoleerde streek van de zuidelijke hemisfeer. Een wereld van extremen. Een surrealistisch landschap van woestijnen en vulkanen, hotsprings, mudpools, geysers, fumaroles en kleurrijke lagunas bevolkt door roze flamingos. Een thuis voor duizenden llamas, alpacas, vicuñas en viscachos (een soort kruising tussen een konijn, walibi en eekhoorn). Hier en daar een kleine nederzetting waar geharde mensen schuilen in hun adobe huizen. De "Salar de Uyuni" dan, een oogverblindende witte en ’s werelds grootste zoutwoestijn van 12.000 vierkante kilometer, gelegen op een hoogte van 3653m en een overblijfsel van het prehistorische zoutmeer Lago Minchin. En zo komen we na 4 dagen van verwondering en ontberingen aan in Uyuni, waar ik de volgende dag al mijn tocht verder zet richting Potosi, de hoogste stad ter wereld op een slordige 4060m, aan de voet van een regenboogkleurige berg: de beruchte "Cerro Rico". Potosi werd gesticht in 1545, kort na de ontdekking van het edele metaal zilver. De aderen van de "rijke berg" bleken uiterst winstgevend en 200 jaar lang spijsde het de Spaanse schatkist. Tegen het einde van de 18de eeuwd groeide Potosi uit tot de grootste en rijkste stad van Zuid Amerika en sommigen beweren zelfs dat men met het ontgonnen zilver een brug had kunnen bouwen van hier tot Madrid. De wereldstad van Buenos Aires werd, tussen haakjes, gesticht als een haven voor het verschepen van het zilver en het waren onze dappere noorderburen, die kapers en piraten van Hollanders, die de arme sloebers van de Spaanse zilvervloot het leven zo zuur maakten. Enfin, het ontginnen van al deze rijkdom ging natuurlijk ten koste van het leven van miljoenen en miljoenen slaven. Autochtone indianen werden gedwongen om onder verschrikkelijke omstandigheden in de mijnen te werken en afrikaanse slaven ademden de giftige dampen in de smelterijen. Vandaag de dag zwoegen er nog duizenden op coca bladeren kauwende arbeiders in vele kleine cooperatieve verbanden. Weliswaar verdienen zij bijna 10 keer zo veel als het gemiddelde maandloon in Bolivia maar tegen welke prijs: een gemiddelde levensverwachting van 40 jaar. Dagelijks 8 uren lang ononderbroken zweten in de beklemmend ijle en broeiend hete ingewanden van de Cerro Rico; schuppend, drillend, 2 ton zware lorries verslepend, ... en blootgesteld aan stof, asbest en toxische gassen, een garantie dus voor longkanker. Als de hel bestaat dan moet het de mijnen van Potosi zijn! Zelf heb ik gedurende twee uurtjes een "toeristische" tour gemaakt doorheen de nauwe gangen en schachten en gedacht dat ik ging sterven. Diegenen die me ooit betrappen op klagen over het werk, gelieve me te herinneren aan de zilvermijnen van Potosi.

Na de historische weelde en de hedendaagse terreur van Potosi zoek ik de warmte op van het comfortabele en gezellige Sucre, een koloniale parel en ooit de hoofdstad van Bolivia. Tijdens een van de vele militaire dictaturen werd de wetgevende en uitvoerende macht echter overgeplaatst naar de huidige hoofdstad La Paz , een heet politiek hangijzer. Vandaag de dag is er een grondwettelijke vergadering aan de slag om de hele situatie te (her)bekijken en als Evo Morales (de huidige president en goede vriend van Hugo Cháves) op een ondemocratische manier aan het langste eind zou moeten trekken hangt er misschien wel een nieuwe burgeroorlog in de lucht. De geur daarvan kun je nu al ruiken... Eigenlijk is dit weer een verhaal over de dualiteit tussen arm en rijk; tussen de hoofdzakelijk autochtone provincies in de barre westelijke altiplano en de vruchtbare en grondstof rijke provincies (zoals die van Santa Cruz) in de noord-oostelijke laaglanden, die met hun steun aan Sucre het vuur aan de lont van hun onafhankelijkheidsstrijd willen steken. In de dampen van brandende autobanden en bijtend traangas verlaat ik Sucre en ruil ik haar charmen in voor de sterk vervuilde lucht van 's werelds hoogst gelegen hoofdstad, La Paz , adembenemend gesitueerd in een diepe vallei. Haar huizen klampen zich sensationeel vast aan de wanden van de canyon. Even buiten de stad verfris ik mijn longen op de fiets, tijdens een 3000m diepe afdaling over zo’n 80 km , langs de zogenaamde “world’s most dangerous road” van La Paz naar Coroico. Verder heeft de stad me weinig te bieden en via het kleine dorpje Copacabana, aan het Titicaca meer en het legendarische Isla Del Sol (volgens de Inca mythologie de geboorteplaats van de zon) steek ik de grens over naar Puno, in Peru en eveneens aan het Titicaca meer, waar er recentelijk een meteoriet is ingeslaan. Even bleek er paniek te ontstaan nadat enkele honderden kijklustigen moesten worden afgevoerd met misselijkheid en ademhalingsklachten en men dit toeschreef aan mysterieuze buitenaardse stralingen. Maar al snel vond men de oorzaak van dit alles in een heel wat aardsere verklaring: bodemgassen die waren vrijgekomen door de impact van de inslag. Ondertussen kampeert een delegatie van de plaatselijke bevolking dag en nacht rond de krater ... om het te beschermen van "ruimtesteen rovers". De meteoriet wordt wie weet nog een luceratieve zaak!

Mijn eerste halte van noemenswaardig belang in Peru is Cuzco, het hart van het ooit zo machtige Inca rijk. Een pracht van een koloniale stad gebouwd op de grondvesten van een vermoedelijk nóg prachtigere (maar helaas verwoeste) Incastad. De kollosale katedraal aan de Plaza de Armas is geworteld op het vroegere paleis van Inca Viracocha en de basis van de Iglesia de Santo Domingo wordt gevormd door de grondvesten van Qorikancha, ooit de machtigste tempel van het Inca rijk, waar priesters de hemelse activiteiten monitreerden. De muren van de Acllahuasi (huis van de uitverkoren vrouwen) werden een deel van de Santa Catalina en zo huisveste het niet langer de Maagden van de Zon maar vrome katholieke nonnen. Enfin, de hele stad heeft dus een aardige transformatie ondergaan. De omgeving van Cuzco is eveneens bezaaid met oude ruines zoals die van Saqsaywamán, een voor de Incas uiterst heilige plaats en de citadel waar in 1536 één van de meest bittere veldslagen werd uitgevochten tussen de Spanjaarden en Manco Inca, die de conquistadores vanuit het fort belegerden. Een 15-tal km noordwaarts dan, zoals de condor vliegt, bevindt zich de Valle Sagrado of de Heilige Vallei van de Rio Urubamba met de hoog in de wolken torenende Inca citadellen van Pisac en Ollantaytambo en helemaal in het noordwesten ... de mysterieuze (behalve voor de autochtone Quechua indianen dan) “verloren stad” van Machu Picchu, om onbekende redenen door de Incas verlaten en pas in 1911 door de Amerikaan Hiram Bingham (her)ontdekt! Machu Picchu is een sterk staaltje van steenhouwerij! Gedeeltelijk uit massieve rots gekapt en verder afgewerkt met haarfijn in mekaar passende granieten blokken. Sommigen beweren zelfs dat de Incas over bepaalde gaven beschikten om materie te transformeren. Gigantische kunstmatige terassen voorzagen de stad van voldoende landbouwgebied en aquaducten irrigeerden de citadel. Ingenieuze instrumenten registreerden de bewegingen van de zon en konden zo de solsticen en de equinoxen bepalen. Vroeg in de ochtend en vanop de top van de tandvormige Huayna Picchu, enkele honderden meters boven de "stad in de wolken" zie ik Machu Picchu als het ware oprijzen uit een zee van mist. Indrukwekkend! Teruggekomen in Cuzco is het tijd voor een heel andere tocht, die van San Pedro. San Pedro is een voor de indianen heilige plant, een cactus, welke in de Andes reeds meer dan 3000 jaar lang wordt gebruikt om haar genezende krachten. Het is een medicijn dat ons opnieuw aansluiting laat vinden met onszelf en de Aarde. Volgens de indianen helpt het ons genezen, groeien, leren en ontwaken en verheft het ons naar een hoger niveau van waarheid en bewustzijn. Sterk onder de indruk van deze toch wel merkwaardige ervaring (die ik mocht meemaken in en rondom de magische Tempel van de Maan, even buiten Cuzco!) bus ik verder naar mijn volgende bestemming, Arequipa, waar ik jullie in de inleiding had achtergelaten. Weer een stad vol koloniale grandeur, met in de verte de 5571m hoge kegelvormige El Misty vulkaan en de ruwe 6075m hoge Apu Chachani op het toneel. Majesteitelijk rijzen zij achter de noordelijke zijde van de Plaza de Armas op. Arequipa is een zachte stad waar het aangenaam leven is en een ideale uitvalsbasis voor een excursie naar de Cañón del Colca, een van de diepste canyons ter wereld waar reuzachtige condors over de thermische stromigen van de lucht glijden. Het is eveneens de (nieuwe) thuis van "Juanita", de wereldberoemde ijsprinces, de ingevrozen Inca maagd die meer dan 500 jaar geleden geofferd werd op de top van de 6288m hoge Apu Ampato. Voor de Incas van deze tijd waren de bergen niet "gewoon" bergen... Ze waren "goden", die hun woede konden tonen met vulkanische uitbarstingen, aardverschuivingen en klimatologische catastrofen en enkel "gekalmeerd" konden worden met offers!

Maar, beste lezer, eigenlijk zit ik helemaal niet meer in Arequipa te wachten op de bus. Met een grote sprong in de tijd heb ik me enkele duizenden kilometers verder verplaatst en bevind ik me momenteel in het hartje van het Amazone regenwoud. Onvoorziene omstandigheden (de twee vrolijke ozzies Casper en John meerbepaald) hadden ervoor gezorgd dat dit verslag niet tijdig door de pers kon rollen en eens in Lima aangekomen had ik zoals jullie herinneren andere zaken aan m’n hoofd. De erbarmelijke kwaliteit van het peruaanse gerstenat heeft Kristian en mezelf er echter toe aangezet om de initiële probleemstelling van ons gepland onderzoek te herformuleren. De nieuwe richting die we kozen bracht ons op enigzins toevallige wijze naar een interessante plaatselijke traditie: de "pisco sour", een edele cocktail vervaardigd uit 8 delen Pisco brandewijn, 4 delen limoen, 3 delen siroop of suikerwater en 1 eiwit. Alles in de mixer, flink klutsen, afwerken met een paar druppels "bitter" en klaar is kees! Wanneer onze inspanningen geen tekenen van verbetering meer tonen concentreren we ons nog even op Lima's voortreffelijke ceviche restauranten en hervatten we vervolgens ons pad. Kristian terug naar zijn project in Chile en ik de vlieger op naar Iquitos, een ietswat manische jungle metropool. Het is de grootste stad ter wereld die niet per weg bereikt kan worden. Oorspronkelijk was Iquitos een kleine afgelegen jesuiten missie maar tegen het einde van de 19de eeuw "ontplofte" het tijdens de rubber boom. Het klimaat is hier tropisch en zwoel: zweterig, plakkerig, vochtig en warm met nu en dan een fikse regenbui. Ontelbare tuktuks (hier moto-taxis genoemd) scheuren door de straten en dat doet me terug aan Azië denken... hoera! Vier dagen lang heb ik in de jungle gekampeerd, langs de Rio Tapira, een zijtak van de Rio Amazonas en per speedboot twee uren stroomopwaarts varen. De rijkdom aan fauna en flora dat hier te bespeuren valt is onbeschrijfelijk: honderden bloemen en duizenden planten, felgekleurde vlinders, hagedissen, reuze iguanas, tarantulas, schorpioenen en slangen, kikkers, padden, buidelratten, luiaards en apen, termieten, bullet- en fire ants, proteïnerijke maden, pirañas, grijze en roze rivierdolfijnen, honderden verschillende vogelsoorten, muggen natuurlijk en zo veel meer. De mensen van de jungle leven een eenvoudig maar zorgeloos bestaan. In tegenstelling tot het leven in de stad is geld hier van geen belang. De onuitputtelijk rijkdom van de jungle verschaft hen al het noodzakelijke. Hoogtepunt van mijn verblijf in de jungle is het bezoek van Don Ladico, een lokale shaman, die me introduceert in het ayahuasca ritueel. Het bittere brouwsel van deze slingerplant wordt al duizenden jaren lang door de indianen van het Amazone regenwoud gebruikt voor het reinigen van lichaam en geest en voor het verdrijven van de boze geesten. Op het gefluit en gezang van Don Ladico verhuist mijn geest zich (opgehitst door Ladico's geritsel met een bosje bladeren) naar een wereld zoals die van Alice in Wonderland. Het nachtelijke gerasp van de krekels evenals de vele andere geluiden van de jungle gonzen als een acoustische kaleidoscoop doorheen mijn hoofd. Nu en dan word ik opgeschrikt door een innerlijke explosie in mijn hersenen. De vreemde maar geruststellende melodieën van Don Ladico zijn mijn enige houwvast. Ik heb zo'n vermoeden waar Lewis Carroll de inspiratie voor zijn Wonderland heeft gehaald... Laagtepunt speelde zich twee dagen eerder af. Door kwade geesten verleid (de ayahuasca kwam dus te laat) nam ik deel aan een partijtje voetbal op het strand langs de Rio Amazonas, goed wetende dat dat levensgevaarlijk is voor het welzijn van mijn reeds fel geplaagde knie (de afwezigheid van een voorste kruisband). Gevolg is natuurlijk een nieuw accident, een opgeblazen knie en een strikt dansverbod... "no puedo bailar", doctor’s orders! En het was verdorie zaterdag, net wanneer de jungle het hardst de salsa danst...

Enfin, zo zit ik hier dus, in Iquitos, met een voorschrift voor ontstekingsremmers en veel rust. Wederom een slot in mineur. Maar vanavond vertrekt de slowboat naar Santa Rosa, aan het drielandenpunt van Peru met Colombia en Brazil. Drie dagen lang luieren in mijn hangmat, heen en weer slingeren en hopen op een (spoedig) herstel. Want weldra staat Colombia op het menu en dat belooft een uitgebreid palet aan nieuwe smaken. Als voorgerecht zullen we het kleine stadje Leticia nuttigen. En nu ga ik me klaarmaken: nootjes hamsteren en een hangmat kopen. Op naar Puerto Masusa, de haven!

Muchos saludos,

Pachatom

Thursday, August 09, 2007

Buenos Aires

Volgens het ambitieuze schema dat ik mezelf heb opgelegd zijn we nu al meer dan een week over tijd. Een samenloop van omstandigheden heeft ervoor gezorgd dat mijn verslaggeving bleef steken in een net van opperstebeste intenties en nimmer door de mazen kon glippen. Ondertussen heb ik – bedolven onder de tumultueuze gebeurtenissen van de afgelopen maand - alle gevoel van tijd verloren en moet ik diep gaan graven om te achterhalen waar ik jullie laatst heb achtergelaten. Maar een snelle blik op mijn laatste rapport brengt me al snel terug naar de regen, de sneeuw en de ijzige kou en een vooruitzicht op de nieuwe "hinderpalen" die me op mijn Zuid-Amerikaanse pad zouden te wachten staan. "Hinderpalen"… laat me niet lachen! Liefst had ik dit belachelijke woord nooit op het scherm geplant maar wat gebeurd is is gebeurd en het nu uitwissen zou volgens de aanhangers van Freud een verdringing zijn. Hoe futiel toch, de omstandigheden waar ik toen op doelde! Soms kunnen bepaalde gebeurtenissen in het leven je de goesting doen ontnemen om nog langer over regen, koude, sneeuwstormen en dichtgeslibde sinussen te verhalen, zeker nadat je er zo’n gewichtig belang aan hebt gehecht. Natuurlijk moet je dan ook iets anders (en beter) hebben om over te schrijven en ben ik niet vergeten dat het doel van dit medium eerder recreatief van aard is, een luchtige verstrooiing voor de lezer, maar momenteel en vanuit mijn huidig perspectief gaat mijn maag er van draaien. Laat me dus een alinea overslaan en meteen verderspoelen naar Puerto Madryn.

Deze (in de winter) slaperige nederzetting ligt knal tussen de droge, uitgestrekte Noord-Patagonische steppe en de Atlantische oceaan en staat vooral bekend als uitvalsbasis voor het bleke en dorre Península Valdés. Dit schiereiland wordt bevolkt door schuchtere guanacos (een soort lama-achtig hoefdier) en hier en daar een rhea (een struisvogelachtig beest) maar de werkelijke beroemdheden houden zich schuil langs de kust: zeeleeuwen, zeeolifanten, southern right whales (ballenas franca austral), dolfijnen, Magellaanse pinguins en orcas, die nu en dan een vette zeeleeuw van het strand komen plukken, voor hen een lekker snoepje. Deze tijd van het jaar vallen er echter enkel zeeleeuwen en walvissen te bespeuren. Het winterse klimaat is hier uiterst, droog, mild en aangenaam en de fiets is hét transportmiddel bij uitstek om je, ploegend door de stoffige zandwegen, naar je bestemming te voeren. Aan de Playa El Doradillo is het een gelukzaligheid om je onder te dompelen in de zachte winterse zon terwijl je gratis en voor niks een ongeevenaard spektakel mag aanschouwen: speelse walvissen die op verrassend dichte afstand van het strand als kolossale duikboten door het water zweven, fonteinen van water de lucht in spuiten, hun torso’s uit het water heffen of in een sierlijke eendenduik naar beneden glijden terwijl ze met hun staart een laatste krachtige slag op het wateroppervlak verkopen. Het Punta Loma is dan weer het toneel van een heel ander spectakel: een guitige en stinkende kolonie in de zon luierende zeeleeuwen. Na de jacht op verse vis keren de wijfjes al toeterend terug naar het strand om hun van honger trappelende jongen te zogen. Verder is het hier in Puerto Madryn aangenaam vertoeven en dé reden waarom ik eigenlijk besloten had om deze stad aan te doen was om een duikje in de Atlantische Oceaan te maken. Dat was heerlijk bibberen en rillen zonder mijn knus en dubbel 7 mm pakje en de Lierse Atlantisten mogen op hun twee oren slapen: de Oosterschelde is mooier! Dat is dan bij deze bewezen en zo komen we uiteindelijk aan in Buenos Aires, de mysterieuze stad die me om een nog ondoorgrondelijke reden al deze omwegen heeft doen nemen, de stad waar ik voor het eerst van Zuid-Amerika zal gaan houden.

Na het gigantische Retiro busstation te zijn binnen gerold begeef ik me naar de Casa Esmeralda, in Palermo, waar ik me in de donkere en muffe slaapzaal installeer. Een voor een ontwaken de bewoners van dit duistere hol: de vrolijke "look-alike" guerillero Nicolas oftewel DJ Kodbar van Zwitserland, Antosh, de “gentleman” Brit met de meest subtiele humor, de piepjonge halve Fransman/Amerikaan Dillen, nog groen achter de oren en zijn kostbare tijd (om een onderzoek voor zijn universiteit uit te voeren, over de "cartoneros" die de vuilzakken op straat uitmesten – een trieste vorm van selecteren en recycleren) verkwanselend in een slaapdronken stupor, de vreemde en zwijgzame Duitser Fabian of “Shpütz(ie voor de vrienden)” die hier reeds meer dan een jaar lang in hetzelfde patroon vegeteert en last but not least ... de karikatuur van een Australier Ryan, grenzeloos sympathiek, grappenwaterval en een echte (aan het obsessieve grenzende) Don Juan. We vormen een geweldig team! De “magnificent six”. Samen bestormen we de stad: de barrios van La Boca, San Telmo en Boedo, hét tango-mekka van Zuid-Amerika, de trendy wijk van Palermo, het chique Recoletta, het meer residentiele Belgrano, de vele tuinen en parken, het zakelijke microcentro en de oase van een Puerto Madera, het reserva ecologico en Tigre, een buitenwijk in de delta van de Rio de la Plata (de “zilverrivier”) en nog zo veel meer. Samen verdrinken we onszelf in de nacht. Rond 10 uur ’s avonds ontwaakt de stad. Tegen 11 uur lopen de ontelbare restaurants vol. Omstreeks 1 uur warmen de mensen zich op in de bar. Vanaf 2 uur stroomt het volk naar de clubs. Team Esmeralda toont zich een waardige partner in haar omhelzing met de nacht en als een goed geoliede machine dansen we ons een weg naar het licht van de dag. Een uiterst onwaarschijnlijke en haast niet te geloven speling van het lot heeft ons hier, in deze tijd en op deze plaats, samengebracht. Maar allen zijn we reizigers, ...nomaden. En geleidelijk aan, een voor een, vervolgen we onze eigen eenzame weg, ’s levens buitengewoon groot aantal mogelijkheden tegemoet. Dat is ons onvermijdelijke lot. Er hangt een akelig gevoel van leegte over de Casa Esmeralda en na drie weken ben ik de laatste van de mohikanen. Zelfs Shpütz is vertrokken! Maar Buenos Aires is veel meer dan louter vertier. Het is een stad die barst van cultuur: beeldende kunst, dans, toneel, muziek, film, ... Belangrijker nog, de “porteños” (de mensen van Buenos Aires) hebben mijn hart gestolen. En hoe verlaat je in hemelsnaam een stad die je van een continent kan doen houden?

Ik besluit om mijn verblijf nog even te rekken en de tijd zinvol in te vullen met een taalcursus. Maar aan alles komt een einde... nu is het "mijn" tijd om te gaan. Van m'n hart een steen makend en me voornemend om terug te keren scheep ik mezelf in op de bus naar Puerto Iguazu, in de subtropische provincie van “Missiones”, een slordige 1400 kilometer en eindeloos veel pampas noordwaarts, precies op de grens met Brazilië en wereldberoemd voor haar kollosale watervallen. Hebben jullie ooit de film “The mission” gezien? Wel, dit is waar het gedraaid is. Van hieruit zal ik via Brazilië doorstoten tot in Bolivia. Maar ... mijn dapper offensief werd helaas door onheil gestuit en zal moeten worden uitgesteld tot een andere keer. Gedwongen door een hele batterij aan uiterst onprettige ziekten en aandoeningen die een hypochonder zou doen watertanden en menige Vlamingen de stuipen op het lijf zou jagen heb ik met hangend hoofd de aftocht moeten blazen. Het 18de eeuwse hospitaal van Puerto Iguazu kon me (terecht zoals later zou blijken) weinig vertrouwen inboezemen en nu ben ik dus terug in Buenos Aires en in goede handen, treurende om hen die niet zo fortuinlijk zijn als mij en wachtende of de behandeling haar vruchten werpt, mijn tijdelijke ongemakken in perspectief plaatsend en goed wetende dat het allemaal veel erger kan zijn... En, behoort dit alles trouwens niet tot de onderliggende natuur van de "samsara"??

Hasta luego amigos,

tom

Sunday, July 01, 2007

Van Chile naar Argentina

Ondertussen zijn er een kleine vier weken voorbij gevlogen sinds ik in de futuristische Suvarnabhumi luchthaven de tropische Thaise grond vaarwel kuste. 36 uren later ben ik dan na een lange stoelendans via Sydney en Auckland op mijn flipflops in Santiago aangekomen en verrast door de Chileense winter: ijzige kou, wind, hagel en regen. Een wrede overschakeling dat je hele systeem door elkaar schudt als een aardverschuiving. Weg zijn de zon en de thaise lachen. Alles doet terug westers aan. De verfijnde oosterse keuken is vervlogen tot een verre droom. Vanaf nu staan er completos (een soort slijmerige hotdog beladen met ketchup en zoete mosterd), empañadas (gefrituurde of in het beste geval gebakken en met allerhande vlezerige ingredienten gevulde deeglappen) en parilla (meters lange gegrilde stukken rund) op het menu. Er is eveneens een einde gekomen aan de luxe van een eigen kamer (of bungalow)... net zoals in Europa hokken alle reizigers samen in claustrofobische slaapzalen. Kortom, het is hier stevig inboeten aan levenskwaliteit en ik kan niet ontkennen dat ik de eerste dagen serieus met de gedachte heb gespeeld om op het eerste vliegtuig terug naar Bangkok te stappen. Maar reizen is niet altijd een pretje. Soms moet je bikkelhard zijn. Ik ben naar dit continent gekomen om het te veroveren en alvorens ik dat gedaan heb heb zal ik het niet verlaten!

En zo begeeft Tom zich met de moed der wanhoop en geharnast in zijn warmste kleren in de ijzige kou. Santiago is niet veel meer dan een moderne metropool, geflankeerd door de besneeuwde pieken van de Andes die doorgaans van het zicht worden afgeschermd door een zware, boven de stad hangende gordijn van grijze mist. Mensen haasten zich door het druilerige weer heen en weer naar hun raadselachtige bestemmingen. Afgesneden van de zon, de bron van het leven, moet er dringend actie worden ondernomen, wil ik niet dieper in mijn bedrukte stemming verglijden. Een beetje beweging zal me er ongetwijfeld bovenop helpen en ik ontwikkel het plan om me naar Valparaiso, de stad van Pablo Neruda, te verschepen. Geen slechte zet. De hemel kleurt blauw en opgevrolijkt door een aangenaam groepje lotgenoten kan ik aan het grote zuid-amerikaanse avontuur beginnen.

Tot het Panama kanaal begin vorige eeuw werd geopend was Valparaiso een belangrijke havenstad langs de Kaap Hoorn en Stille Zuidzee route, een halte voor de duizenden buitenlandse handelsschepen. Nu hangt er onmiskenbaar een sfeer van vergane glorie in de lucht en de industriele haven kunnen we niet bepaald esthetisch noemen. Maar geholpen door de zon kan de stad me toch charmeren. De met pastel kleurige huizen bezaaide cerros (heuvels) rijzen als een half cirkelvormige amfitheater op rond de baai. Antieke ascensores (liften) pendelen op en neer en kronkelende steegjes verbergen nieuwe verrassingen achter elke hoek. Een uitstap naar Isla Negra zorgt eveneens voor aangename verstrooing. Dit slaperige dorpje aan de ruige kust dank haar bekendheid vooral aan het buitenverblijf van de verzamelzuchtige dichter Neruda. Net zoals zijn andere huizen (in Santiago en Valpo) is ook deze manniakaal ontworpen als een schip op het droge. Maar verder valt er niet veel te beleven en al snel verdwaal ik terug in die oneindige poel van mogelijkheden tot, plotsklaps en uit het niets, een idee door mijn hoofd begint te spoken ... “Buenos Aires”. Genereer ik zelf deze gedachten of is het werkelijk mogelijk dat de energie van deze plek me naar haar toe tracht te lokken? Ik kan het niet van me afschudden en dus zit er niets anders op dan me daar naar toe te begeven.

Maar zo snel komen de Chilenen niet van me af. Eerst nog even een slordige duizend kilometer naar het zuiden bollen. Daar bevindt zich het Lake District, waar ik net op tijd arriveer om de veel bezongen Villarica vulkaan in een zwarte dons van wolken te zien verdwijnen... “come back you bastard.... I want to climb you!” Maar niets help. Mijn wanhopige kreet ebt weg in de zwangere lucht en al snel breekt de hel los. Regen gutst uit de lucht. Als de vulkaan niet bedwongen kan worden dan zal het Parque Nacional Huerquehue eraan moeten geloven! Normaal gezien een paradijs voor wandelaars. Maar aan het einde van de dag zie ik me genoodzaakt om me verkleumd en onderkoeld gewonnen geven en onder een beukende wind, sneeuw en bijtende regen blaas ik de aftocht, met de staart tussen mijn twee benen. Drie dagen platte rust aan de open haard. Ik verplaats mijn offensief naar de kust: Valdivia meerbepaald, een piepkleine en hartelijke universiteitsstad aan de samenloop van de Rio Valdivia en de Rio Calle Calle en temidden van een meanderend rivierlandschap. Stukken land worden in tweeen gesneden, eilanden rijzen op uit het niets en slanke waterwegen openen zich op tot meren om zich even later weer strak dicht te plooien. Restanten van 17de en 18de eeuwse Spaanse forten verraden het strategische belang van de nederzetting die later nog zal sneuvelen onder woeste aanvallen van de Mapuche indianen en na de Chileense onafhankelijkheid gebruikt zal worden als zetel voor de Duitse immigratie. Tijdens de vele grensconflicten met haar aartsvijand Argentinie besloot de jonge republiek immers om een hele hoop Duitsers te importeren, om zo haar gewicht in deze schaars bevolkte streek te verzwaren. Bijkomend voordeel is het feit dat Chile vandaag de dag gezegend wordt met een uitgebreide selectie aan uitmuntende bieren. Samen met de Feria Fluvial (vismarkt) doet het me de regen vergeten. Donkere dagen worden opgevrolijkt met het kuisen van verse choritos (mosselen aan twee kilo voor een euro) en als een echt viswijf leer ik tilapia fileren om het even later te verwerken tot een overheerlijke ceviche (een eenvoudig, origineel en voortreffelijk peruaans gerecht en een gegarandeerde voltreffer voor uw volgende receptie). En terwijl de gerookte zalmen aan twee euro per kilo langs mijn oren vliegen zet ik mijn tocht verder naar Puerto Octay, een van de vele kolonies waar het krioelt van de duitsers en waar de Osorno vulkaan verstoppertje speelt in de mist.

De regen kletst weer naar beneden en ik vlucht de Andes over. Water kristalliseert tot zware vlokken sneeuw die zich metershoog opstapelen langs de kant van de weg. Vrachtwagens staan dwars op de baan maar onze bus kronkelt moeiteloos door de bochten. Zodra we de grens met Argentinie over zijn breekt de zon op mysterieuze wijze de wolken open. Het spectakel dat zich alzo openbaart is een plezier voor het oog: stijle, wit geglazuurde en messcherpe rotsen die zich weerspiegelen in gigantische meren. Het dorre ruige landschap vormt een opmerkelijk contrast met het veel groenere en zachtere Chile. De bus zet me af in Barriloche, het Argentijnse skigebied bij uitstek aan het rustieke Lago Nahuel Huapi. De verleiding is groot om de latten onder mijn voeten te binden, bijna onweerstaanbaar zelfs, maar wonder boven wonder overwint de rede. Met een verfromfraaide knie en met mijn stijl van skieen zou ik me ongetwijfeld op een duizelingwekkende wijze in de vernieling storten. En daar is het nu nog te vroeg voor! Dus vervolg ik mijn weg naar Puerto Madryn. Als er niet geskied kan worden dan zal ik me moeten troosten met een frisse duik in de Atlantische Zee. Maar nieuwe hinderpalen doemen op op mijn weg...

Sunday, May 27, 2007

Thailand

De tijd vliegt. Zeker in een stad als Bangkok. Eergisteren ben ik hier aangekomen na een welverdiende vakantie in het zuiden van het land en morgen verlaat ik haar reeds met pijn in het hart. Ondertussen heeft de stad me als nooit tevoren terug in haar greep en hebben mijn melancholische overpeinzingen van weleer plaatsgemaakt voor een hernieuwde verwondering. De zelfde verwondering die me overspoelde toen ik hier drie jaar geleden voor het eerst voet aan wal zette. In dat opzicht is het "nieuwe" Bangkok nog steeds die zelfde oude bron van grenzeloze verbazing en daar kunnen enkele opgeblinkte straatstenen niets aan veranderen.

Dit gezegd zijnde kom ik meteen ter zake. Want dit is een reisverslag en straks verwatert mijn schijven nog tot een flauwe liefdesroman en dat wil ik de lezers liever niet aandoen. Deze maand in Thailand is - zoals te verwachten viel - fantastisch geweest! Een ideale verpozing tussen de energetische drukte van India en de verkenning van een - voor mij - nieuw continent. Deze keer heb ik mijn tijd hoofdzakelijk gesleten op Koh Tao, aan de oostkust, in de Golf van Thailand. Een paradijselijk eiland dat weliswaar overwoekerd wordt door een gigantische duikindustrie. Zo'n 40 duikoperatoren voeren hier een bikkelharde strijd met elkaar om hun hoofden boven water te houden. Vrachten toeristen worden elke dag van de pier naar de duikshops vervoerd en PADI brevetjes regenen hier pijpestelen. Een vernielzuchtige en in schoolslag zwemmende armada van leerling duikers wordt dagelijks op de schaarse riffen en koraalpilaren losgelaten. De gevolgtrekking die we hieruit kunnen maken is tamelijk logisch: veel fileleed onderwater en alle interessante beestjes kiezen in een ijl tempo het hazenpad. Enkel de dappere "titan trigger vissen" laten zich niet van de wijs brengen en zorgen hier op Koh Tao voor frequente opwinding met hun verrassend aggressieve aanvallen. Als je zo'n beest of twee aan je vinnen hebt hangen kies je snel voor andere coordinaten. Maar goed, hier in Koh Tao duiken we louter om ons in onze behoefte aan stikstof te voorzien en het leven aan het strand kunnen we niet bepaald onaangenaam noemen. De ongeevenaarde Koh Taose zonsondergang licht de hemel elke avond ros en purper vlammend op. Nu en dan zoeken we verstrooiing in de plaatselijke bowlingbaan. Omver gestoten kegels worden nog op koloniale wijze handmatig terug recht gezet. Een verdwaald projectiel voelde zich jamerlijk aangetrokken tot mijn voet. Gezien ik me beweeg in een tropische broeihaard voor ontelbare bacterieen kan Tom enkele dagen later met een ontstoken teen naar de kliniek. Het strenge verdict luidt: "nagel trekken..." Gelukkig heeft de verpleegster veel oefening met het oplappen van geblesseerde toeristen die met hun brommertjes uit de bocht zijn gegaan en tien minuten later is de klus voor nog geen vijf euros geklaard. Daar kun je niet voor sukkelen!

Alles terug in orde dus en na een kortstondige revalidatieperiode kunnen er nieuwe plannen worden gesmeed en wel in de vorm van de "Similans". Deze groep van eilanden vormt een prachtig nationaal park, zo'n 100 kilometer van de westkust van Thailand verwijderd, in de Andaman Zee. In tegenstelling tot Koh Tao moet dit een "top" duiklokatie zijn. Het is het begin van de monsoon en we zijn de laatste boot die dit seizoen nog uitvaren zal. Mijn medepassagiers bestaan uit een schuchter groepje Deense leerling duikers en twee ietswat onnozele maar sympathieke Amerikanen: "Guy & Emily"... Lap, dat begint goed! De komende dagen zien er niet bepaald rooskleurig uit. Tijdens de eerste duik verkwanselen we al kostbare lucht terwijl G&E hun brilletjes lekken en ze als jojo's naar beneden ploegen en terug naar boven schieten. Maar na verloop van enige tijd valt het al bij al wel mee. Terwijl ik vrij spel heb om naar believe heen en weer te cruisen hangen de sympathieke Amerikanen als twee veiligheidsworsten (OSB's) hoog boven onze hoofden (op deze manier natuurlijk wel minder lucht verbruikend). Tijdens de nachtelijke driftduiken transformeren G&E in gevaarlijke projectielen die als kogels richting de honderden broze koralen schieten (net zoals de bowlingbal op mijn teen). Gelukkig opteren ze er snel voor om hun veilige positie in 'mid water' terug in te nemen, waar ze als lichtgevende sattelieten door de duisternis zweven, enkel in een eendenduik naar beneden spartelend wanneer onze duikgids of ikzelf iets interessant heb opgespoord. Maar we doen diepe en lange duiken en ik krijg waar voor mijn geld: geen manta's of walvishaaien maar een kleurrijk peloton van woest uitziende clown en titan trigger fish, patrouillerende reefsharks, schuchtere arend roggen, over de bodem glijdende stingray, zwart of geel gespikkelde boxfish en flink in de schubben zittende porcupine pufferfish, unichornfish, sierlijke angel- en butterflyfish, reuzachtige groupers en potato cods, giant barracuda, napoleon wrasse, oogverblindende nudibranch, komieke spunge worms, kronkelende gebande zeeslangen, regenboogkleurige parrotfish, stekelige rode en zwart gestreepte lionfish, bebaarde scorpionfish, harde en zachte koralen, metershoge zeewaaiers, met sponzen bezaaide rotswanden, dappere kleine anemone fish, lekkere tonijn en heerlijke snappers, scholen fuseliers en trevally, triljoenen damsel en nog zo veel meer, allen in een intieme dans met de zee verwikkeld, op de hypnotiserende deining van het water. En zo cruisen we voorbij de Similans, langs Koh Tachai en het kalkstenen Koh Bon. Nu en dan spelen dolfijnen in het kielzog van de boot en steken schildpadden hun kop boven water. Onder normale omstandigheden cirkelen hier een slordige 40 duikboten en nog eens dubbel zo veel plezierjachten rond. Maar nu hebben we de riffen voor ons alleen terwijl we ook nog eens worden getrakteerd op een brandende zon. Klasse!

En nu beleef ik dus een laatste triestige nacht in Bangkok. Afscheid nemen van Thailand is altijd een beetje bedrukkend en weinigen verlaten het 'land van de glimlachen' met hun gehele hart. Maar tegelijkertijd stijgt er een opwindende spanning gestaag naar haar top. Morgen vliegen we immers van vandaag naar gisteren, de meridiaan van de 180 graden over, tegelijkertijd terug in de tijd reizend en toch een onbekende toekomst - het mysterieuze Zuid-Amerikaanse continent - tegemoet. Santiago de Chile is mijn eerste halte. Tot dan.

Friday, May 04, 2007

Nepal en Bangkok

Drie dagen lang regent het nu al in Bangkok. Motregen afgewisseld met hardere vlagen. Dat is erg verrassend voor de tijd van het jaar. Normaal gezien is het hier nog kurkdroog, zeker tot het einde van mei. En dat alles terwijl ik onophoudelijk met berichten bestookt word om me vertellen hoe zomers het in Belgie is. Ondertussen zijn de klimatologen en andere wetenschappers druk in debatten verwikkeld, stijgt de verkoop van popcorn weer - nu de film van Al Gore uit de cinema is - en draait de wereld nog altijd even vrolijk rond haar as.

Maar goed, momenteel zit ik gestationeerd in Bangkok, na een lange slopende reis vanuit Kathmandu met een tussenstop in Kolkata (het vroegere Calcutta). In de stad dus waar drie jaar geleden alles begonnen is. De poort van Zuid-Oost Azie. Bangkok is voor mij een beetje thuiskomen, al moet ik bekennen dat er toch wel iets veranderd is. Bangkok is de oude niet meer. De gloednieuwe bijna futuristische internationele luchthaven moet dat de verse lading toeristen van meet af aan duidelijk maken. Don Muang heeft afgedaan en behandelt nog enkel de binnenlandse en vracht vluchten. De oude rammelende shuttle busjes die richting het centrum van de stad scheurden zijn ingeruild voor stijlvol blinkende lijnbussen, uitgerust met computerschermen en technologische snufjes. Alle snelwegen zijn heraangelegd met een verse laag asfalt. De sloppenwijken zijn weggeborsteld en vervangen door hypermoderne complexen. In Banglamphu zijn de laatste zandwegen geplaveid. Hippe winkels bezaaien de straten. En waar zijn de honderden en honderden tuktuks die je zo gezellig lastig vielen? De meesten zijn weg, verdwenen ... ze zijn er niet meer! Binnenkort worden de laatste der Mohikanen een melancholische attractie. Nu zwaaien steriele, geruisloze en op gas rijdende taxi's de plak. De Soi Rambutri is haar icoon kwijt: het oude, vuile en tot een tattoo shop omgebouwde caravannetje. Aan de uiteinden van de Thanon Khao San wordt je akelig met rust gelaten (op enkele werkloze klerenmakers na). Wat is er gaande? Waar is het karakter van Bangkok naartoe? Waar zijn haar oude verleidelijke charmen? Het drukt een beetje op m'n gemoed, maar niets blijft hetzelfde en alles verandert en het is beter om de feiten onder ogen te zien: de oude stad is er niet meer. Het nieuwe Bangkok is daar, popelend om een veelbelovende toekomst tegemoet te gaan en het tempo waaraan deze evolutie zich afspeelt doet Europa gelijken op een oude slapende tante die haar laatste adems blaast.

Om ons bij de realiteit neer te leggen en uit sociologische overwegingen besluiten de Schot Morgan (die ik heb leren kennen op de bus van Varanasi naar Nepal) en ik om de nieuwe trends wat beter in kaart te brengen en van naderbij te bestuderen. Aan de slag dus! We springen in de holst van de nacht een taxi in die (god zij dank ... niet alles is veranderd) nog steeds hardnekkig weigert om de meter te gebruiken en ons afzet aan de RCA, de "Royal Clubbing Area" of zo iets. Hypermoderne uitgangs arena's schieten hier als paddestoelen uit de grond. Redenen om niet binnen gelaten te worden zijn onder andere "het bezit van dodelijke wapens", "ongepast gedrag", ongelofelijk maar waar "een lichamelijke handicap", en natuurlijk de gebruikelijke dress code. Alvorens we door de security geraken om ons onderzoek te kunnen verder zetten moet ik in het kraampje aan de andere kant van de straat mijn comfortabele flipflops inruilen tegen een paar stijlvolle sportpantoffels. We wandelen van de ene blinkende danshal naar de andere, waar DJ's hun ding doen of live optredens plaatsvinden, doorheen heuse cowboy saloons, Romeinse tempels en Japanse lounge bars en paleizen waar honderden tot in de puntjes opgesmukte Thaise twintigers temidden van groenblauwe laserstralen uit de bol gaan op melodramatische populaire pop en softrock hits en de vreselijke R&B en hiphop beats. Onder normale omstandigheden zou een ouwe grunger als ik reeds lang zijn gevlucht, het hazenpad of meer ondergrondse oorden tegemoet. Maar alles voor de wetenschap... De plicht gaat voor! Iedereen drinkt uniform Johnny Walker whisky, red or black label naargelang smaak en budget, per fles verkocht (aan de prijs van een halve maandloon voor een landarbeider) en aangelengd met cola of soda. Obers vullen de glazen gretig bij. Een bezoek aan het toilet gaat gepaard met een schoudermassage tijdens het urineren en als je je handen wil wassen worden de kranen open en dicht gedraaid door lakeien die je achteraf een handdoek aanreiken... Het monotone gezaag van de muziek en de hypnotiserende flitsen doen me verzinken in een wazige nevel van gedachten en in mijn herinneringen drijf ik weg naar de met een dikke sneeuwlaag bekleede toppen van de Himalaya. Naar Nepal, want daar wou ik jullie eigenlijk over vertellen.

Ik wou jullie vertellen over het land van Prins Siddhartha, geboren in de 6de eeuw BC, die zich vrolijk op het pad van de meditatie begaf, hetgeen leidde naar zijn verlichting als de "Buddha", het land van de Indische Buddhistische keizer Ashoka, die het Buddhisme in de 2de eeuw BC populariseerde en wijd versprijde terwijl het later geleidelijk aan terrein verloor aan het opkomende Hinduisme. Over het land dat geplet ligt tussen het Tibetaanse plateau en de vlakten van het subcontinent - de moderne grootmachten China en India. Had ik jullie niet achtergelaten in Pokara, vanwaar ik zou inschepen met de vreemde Fransman Greg om samen de Annapurna's te veroveren? Stiekem verdenk ik Greg ervan geen Fransman te zijn, maar een Indier, in een van zijn vorige levens althans. Hij gaat gehuld in een lange witte longi (een soort rok of lendedoek) en wikkelt een witte tulband rondom zijn vroegkalende hoofd. Waar mogelijk beoefent hij yoga en mediteert, net zoals Siddhartha en Ashoka. Als circusartist jongleert hij 5 ballen door de lucht, hetgeen ons onderweg nog veel pret zal opleveren in onze contacten met de plaatstelijke bevolking en met de groepjes zich steendood vervelende soldaten (nu er een staakt het vuren is met de Maoisten). Budgettair gezien zal onze samenwerking ook zijn voordelen opleveren maar soms ook ergernis en frustratie, want Greg is de Franse chaumage ontvlucht en krap bij kas. Als een volleerde Indier of Israeli verdedigt hij zijn roepies zoals een bloedende hond zijn vel, op die manier bij tijd en stond de zachtaardige bergbevolking bruskerend. Maar onze ideeen over de tocht en ons wandelritme komen goed overeen en verrassend genoeg zullen we het drie weken met elkaar uithouden en zelfs een fantastische tijd beleven! Als moderne Kwik & Flupkes trekken we er dus op uit, het dak van de wereld en de hogere sferen tegemoet. Langs rivieren en valleien, pittoreske Nepalese en Tibetaanse bergdorpen met hun typische prayer wheels en gekleurde vlaggen, gompas en pagodas, over honderden hangbruggen en langs nog meer ravijnen, alsmaar klimmend naar de klimax van onze tocht, de gevreesde 5416 meter hoge bergpas: de Thorung La! Ezel caravanen kruisen onophoudelijk ons pad en hier en daar moeten we ons een weg hakken doorheen de meterhoge cannabisplanten die hier als onkruid langs de weg groeien. Na enkele dagen flink te hebben gemarcheerd reizen de eerste reuzen rond ons op: de meer dan 8000 meter hoge Manaslu, de +7000 meter hoge toppen van de Annapurna 2, 3 en 4 en de schattige Pisang peak. Later zullen zich ook de Gangapurna, de Nilgiri's en de intimiderende Dhaulagiri aan het lijstje toevoegen en zullen we doorheen de wolken en de mist de Annapurna South en flarden van de Annapurna 1 zien verschijnen. Af en toe zorgt Greg met zijn gebrekkig engels voor de nodige animatie. Zo vraagt hij om een boek "playing cards" en krijgt hij een bord "plain curd" (kwark) voorgeschoteld. We klimmen hoger en hoger doorheen het alsmaar veranderende landschap. Aan de flank van Anna 3 gaan we op bedevaart naar de grot van Milarepa, een merkwaardige Tibetaanse Yogi die daar zijn leven heeft gesleten (en groen zou zijn uitgeslaan door een dieet van netels). Het verschijnen van yaks maakt ons er attent op dat we de 4000 meter hebben overschreden. In deze regionen vinden we nog pure yak of beter gezegd "nak" kaas, want dat is zijn vrouwtje. Scherp, pittig en overheerlijk. Betere kaas vind je wellicht niet in Azie. En voor we het goed en wel beseffen staan Greg en ik in Thorung Pedi, letterlijk de "voet van de Thorung". Aangezien Greg bespaard heeft op warme kleren (hij heeft de binnenvoering van zijn jas voor 50 roepies verkocht - ongeveer een halve euro - en zijn rugzakje enkel met goedkope pindakoeken gevuld) grijpt een plotselinge angst hem bij de keel. We besluiten om te overnachten in de High Camp, op een hoogte van circa 4800 meter. Voordeel is dat we de volgende dag minder vroeg uit de veren moeten en dus sneller door de warmte van de zon omhelsd zullen worden. Nadeel is dat het op deze hoogte moeilijk ademen is en natuurlijk ijskoud. We hebben geen slaapzakken met ons mee en de hele namiddag en avond liggen we in een halve coma onder de dekens, ons verstoppend voor de kou. Een boek vasthouden of de bladzijden omdraaien is onmogelijk zonder dat de vingers van onze handen vriezen. De volgende ochtend gaan we heel vroeg en met de moed der wanhoop in de nog door sterren verlichte nacht op weg. Greg heeft een laken rond zijn nek gewikkeld en mijn vuile sokken gebruikt hij als handschoenen. Zijn stoffen pantoffels zijn waterdicht gemaakt met zakjes plastic. En op deze manier klimmen we gestaag hoger tot de eerste zonnestralen de komst van de ochtend verraden. We zijn gered! Terwijl het witte tapijt van sneeuw wordt opgelicht en de grillige rotsformaties zich alsmaar scherper aftekenen voert de maan een lange strijd met de zon om de heerschappij aan het firmament. Als helden draven we opgewarmd verder door de sneeuw, de Thorung La al juichend over en meer dan 1600 meter terug afdalend in de zich openende vallei. We kamperen in het bedevaartsdorpje van Muktinath, wiens naam "bevrijding uit het leven" betekent, de poort naar het Nirvana dus, we doorkruisen haast middeleeuwse Tibetaanse dorpjes als Kagbeni en staan voor de poort van Upper Mustang, het verborgen koningkrijk of de verboden vallei. Net voor de Chinese inval scheurde dit kleine koningkrijkje zich af van Tibet om zich aan te sluiten bij Nepal, haar toekomst zo in veiligheid stellend. Een meesterlijke politieke zet! En zo gaat onze tocht verder, doorheen het appeltaarten paradijs van Marpha en nog zo veel meer tot we uiteindelijk op het dak van de bus, lang uitgestrekt in de magische melancholische gloed van de avondzon, helemaal voldaan terug naar Pokara bollen.

En via het bijna utopische Newari dorpje van Bandipur rijden we uiteindelijk de Kathmandu vallei binnen, een schatkamer van culturele monumenten. De stad zelf natuurlijk met haar bruisende kronkelende straatjes en haar ontelbare tempels, pagodas en paleizen, haar levende godin de Kumari Devi in haar gouden kooi en zo veel fascinerends te ontdekken. Swayambhunath of in de volkse mond de "monkey temple", een gigantische over de stad uit torenende stupa. Pashupatinath, een van de belangrijkste Shiva tempels van het subcontinent, waar zakenman-priesters fortuinen verdienen en rood en wit gepoederde rasta-sadhus als fotomodellen wedijveren voor de roepies van de toeristen. De stad licht echter ook een ander facet op van het land, dat van armoede en lijmsnuivende straatkinderen. Volgens de Nepalese jaartelling zijn we begin 2064 en dat is precies 1 jaar nadat hevige rellen de koning (die de macht had gegrepen om met harde hand de Maoisten te lijf te gaan) terug op zijn plaats hebben gezet en de huidige coalitieregering van start is gegaan. De mensen hopen nu op betere tijden...

En dan hebben we natuurlijk de omliggende vallei, met Bodhnath, het religieuze centrum van de Tibetaanse vluchtelingen en de thuis van een van 's werelds grootste stupa's. De statige huizen en de met goud beladen gompa's verraden een niet geringe mate van welvaart. Patan en Bhaktapur, twee oude en traditionele Newari handelsdorpen, gelegen op de oude handelsroute van Tibet naar India, met hun kasseien straten, kasten van houten en bakstenen handelshuizen, bloeiende ambachten (pottenbakkers, houtbewerkers en wevers), talloze "chowks" waarrond er zich een antiek web van pleintjes, tempels, waterputten, wasplaatsen en kronkelende stegen spint.

En nu bevind ik me dus in het andere uiteinde van de tijd: het nieuwe Bangkok, waar ik dringend mijn propere was moet gaan afhalen. Anders mis ik straks nog de bus naar het zuiden. Het wordt hoog tijd om nog eens in het water te duiken. Drie jaar geleden kwam ik in Koh Tao voor het eerst in contact met de onderwaterwereld. Ik vraag me af of deze lokatie me nu nog kan bekoren. Want ondertussen ben ik de prachtige oosterschelde gewoon en valt dat niet moeilijk te overtreffen?