De tijd tikt genadeloos verder. Enkele weken geleden wandelden we het nieuwe jaar binnen en dat stond voor mij symbool voor het nakende einde van mijn reis, een enigzins onrustwekkende gedachte... Na een dikke 11 maanden onderweg te zijn geweest is het reistempo serieus gedaald en de helft van Guatemala en het hele zuiden van Mexico dient nog van haar geheimen te worden ontvreemd! Als ik heel snel in westelijke richting zou kunnen hollen dan bleef ik (rekening houdende met de rotatie van de aardbol) de tijd misschien voor of kon ik op zijn minst een vertraging forceren maar ... binnen de kortse keren beland ik dan natuurlijk ik zee en dat zou een natte ontnuchtering zijn. En schrijven vraagt ook zijn tijd. Nog nooit heb ik in een reisverslag zo'n grote afstand in tijd en ruimte moeten overbruggen: drie maanden en van Peru tot Guatemala. Er valt dus geen seconde meer te verliezen. Aan de slag!

Het laatste teken van leven dat ik heb achtergelaten was vanuit Iquitos, Peru, waar ik me al mankend per mototaxi liet afvoeren naar Puerto Masusa, de hectische junglehaven waar ik zou inschepen op de "Gran Diego", een van de vele cargoboten die de Rio Amazona op en neer stomen. Deze gigantische ferries vervoeren handelswaren van Peru naar Brazilie en omgekeerd. Op de hoger gelegen dekken kunnen de passagiers hun hangmatten knopen. In de opwinding van het nakende vertrek heerst er een drukte van jewelste. Honderden matrozen, dokwerkers, reizigers, leurders en dieven krioelen zich een weg doorheen de stalen ingewanden van de Gran Diego maar zonder al te veel moeite kan ik een luchtige plek veroveren op het bovenste dek. Zodra we afvaren slaat de manie over in een heerlijk ontspannende rust. Sommigen zwieren zich in slaap terwijl anderen rondkuieren op de achtersteven, de eerste schuchtere gesprekken aanknopend met hun medepassagiers, waarmee ze de komende dagen zullen moeten verbroederen. Ik ben de enige "gringo" aan boord en dat prikkelt hier en daar de nieuwsgierigheid. Maar eenieder draagt zijn eigen unieke verhaal met zich mee, heeft zijn eigen motief voor de reis en dat levert voldoende stof om de eentonigheid te doorbreken. En zo glijden we traag maar zeker stroomafwaarts de Amazone af, met de regelmaat van de klok aanleggend om goederen en passagiers te lossen of op te pikken en na drie vermakelijke dagen laat ik mijn paspoort stempelen en zet ik voet aan wal in Colombia, het legendarische “El Dorado”, het mysterieuze land van goud.
Vandaag de dag staat Colombia bekend voor Shakira, de FARC, cocaine, heerlijke koffie, Gabriel Garcia Marquez en natuurlijk 's werelds mooiste vrouwen (weliswaar als nergens anders begoocheld door de holle beloften van de cosmetica industrie en de plastische chirurgie) en het kleine stadje Leticia is daar een prima voorbode van. Genesteld op het drielandenpunt met Brazilie en Peru (het zogenaamde "Islandia") vormt het - diep in de jungle - een eiland van vrede, afgedwongen door de sterke aanwezigheid van het Colombiaanse leger. Van hier tot Bogota wordt de ondoordringbare jungle gecontroleerd door de FARC, ooit een ideologische guerillia beweging die nu vervlakt is tot een ordinaire terreur organisatie wiens kopstukken zich verrijken aan de cocaine handel. Maar het leven in de stad is warm en zacht. Doorheen de tropische buien door cruisen de jongeren onbezorgt op brommertjes door de straten, hun geliefde tijdverdrijf. Een groepje curieuze Brazilianen neemt me achterop voor een ommetje doorheen Tabatinga, aan de andere kant van de grens, waar ik nog even kan smaken van de bloedhete Brazilliaanse rumbas alvorens de airbus van Airorepublica me in Bogota afzet. Deze stad draagt nog steeds het imago met zich mee als zijnde een van de meest gevaarlijke steden van Zuid Amerika. 's Nachts moet je er weliswaar niet in je eentje door de straten dwalen maar verder is het niet minder veilig dan elke andere hoofdstad. Bovendien is Bogota best een estetische, moderne en jeugdige stad die bruist van cultuur en economische activiteit en er valt aardig wat te beleven. Het nachtleven in de zona rosa is legendarisch: salsa, merengue, electronica, latino pop en rock... de mogelijkheden zijn onbeperkt. Dat geldt eveneens voor Medellin, de tweede stad van het land. Ooit het hoofdkwartier van de ondertussen opgeruimde Pablo Escobar en zijn drugcartel staat niets haar vooruitgang nog in de weg. De moderne metro is daar het symbool van en enkel Bogota overtreft haar in het leven van de nacht. De exentrieke Botero, Colombia's meest bekende kunstenaar, zorgt voor een culturele knipoog.
En zo reizen we alsmaar verder naar het uiterste noorden van het land: de tropische jungle en stranden van het Tayrone National Park (Colombia's Caraibische paradijs bij uitstek), de gezellige stad Santa Marta (waar Simon Bolivar in armoede en eenzaamheid zijn laatste adem blies) en het dorpje Taganga. Deze laatste is een ietswat marginaal aandoende maar uiterst sympathieke badplaats die bezet wordt door een handjevol buitenlandse toeristen op zoek naar drugs of een goedkoop duikbrevet. Zondags wordt het dan weer overspoeld door de naar ontspanning snakkende inwoners van Santa Marta die zich in de restaurantjes langs het strand parkeren om zich zat te zuipen onder het monotone gedreun van reggaeton. Exentieke dorpsfiguren kuieren door de straat, zoals de 'dichter' die de toeristen komt waarschuwen voor de gevaren van het land: “Be careful ... Colombia is a very dangerous place!! ... you might fall in love with her and then …she will never let you go!” En de 'screemer' die nu en dan halt houdt in de straat voor een ijzelingwekkende brul, ongetwijfeld het effect van een (in het verleden) problematisch cocaine gebruik... Het lijkt wel het Oostende van Colombia, waar de slachtoffers van de maatschappij de zalvende zeebries komen opzoeken om hun wonden te verzachten.
Taganga is eveneens de uitvalsbasis voor de zesdaagse trektocht naar de Ciudad Perdida. Deze “verloren stad” is een van de grootste (tot nu toe ontdekte) pre-Colombiaanse steden in Amerika. Het werd gebouwd tussen de 11de en 14de eeuw (ongeveer ten tijde van Machu Picchu dus) op de noordelijke flanken van de Sierra Nevada de Santa Marta en was vermoedelijke het grootste stedelijke centrum van de Tayrone indianen. Nadat de Tayrones werden uitgeroeid door de Spanjaarden verdween de Ciudad Perdida voor zo’n vier eeuwen onder de dichte begroeiing van de jungle tot het in 1975 per toeval werd ontdekt door “guaqueros” of “tombraiders”. Dit gebied is nu het terrein van paramilitaire groepen, privemilities van drugbaronnen die strijden met de guerilla van de FARC om de controle van de cocaine handel. Onze vrije doorgang wordt afgekocht met een slordige 40 dollar per persoon en in de gietende regen trekken we als kwarteltjes enkeldiep in de modder de jungle in, nu en dan rivieren overstekend en “paddenstoelen” dorpjes passerend waar de afstammelingen van de Tayrone indianen nog steeds volgens hun oude tradities leven. Na drie dagen klimmen en glijden staan we dan eindelijk aan de voet van de verloren stad.

Via een stijle trap klauteren we de wolken in. Het giet nog steeds pijpestelen en we zetten er stevig de pas in om zo snel we kunnen het kamp te bereiken. Samen met onze kok Evert en de Amerikaan Travis ben ik enkele honderden meters voor op de rest van de groep wanneer we op een door de felle regen gezwollen bergrivier stoten. Het kolkende water dondert de steile bergwand af. De kleine magere Evert, gepakt en gezakt met een slordige 30 kilo potten, pannen en etenswaren op de rug, begint aan de overtocht. Onbewust van het gevaar maak ik me klaar om hem achterna te gaan wanneer Evert halverwege rechtsomkeer maakt. Maar de stroming is te krachtig. Op luttele meters afstand van elkaar verwijderd grijpen onze verdwaasde blikken zich vast maar ik reageer te laat om hem de hand te reiken... Evert glijdt traag maar zeker weg. De tijd lijkt even stil te staan maar een fractie van een seconde later verdwijnt de lieve man in het witschuimende water... Ik brul de longen uit mijn lijf maar hoor niets dan donder, regen en het beukende water. Verdomme toch, Evert! Ik hol en schuif de berg af tot ik enkele honderden meters dieper terug bij het water kan. Maar geen Evert te bespeuren. Is hij te pletter geslagen tegen de rotsen en is zijn levensloze lichaam verder weggespoeld of zit hij nog ergens hogerop in de canyon geklemd? Overmand door een niet te plaatsen gevoel van machteloosheid klauter ik terug naar boven, naar waar ik hem uit het oog ben verloren, maar geen teken van leven... Ondertussen is de rest van onze groep aangekomen. We kammen de rand van de canyon uit wanneer we uit de diepte een vaag gegil horen oprijzen... Doorheen het struikgewas zie ik de kleine Evert zich aan een rots vastklampen, met het water vechtend voor zijn leven. De wand is te stijl om tot bij het slachtoffer te geraken maar god zij dank hebben we een klimkoord bij. De Duitser Eugenia, een ex-brandweerman, wordt naar beneden gelaten en hij slaagt erin om het koord naar Evert te gooien en wat doet deze idioot? Een poging om het touw rond de zak met eten te knopen! Ahrrrggggh... Enfin, zo lang als mogelijk de zak vastklemmend slagen we er uiteindelijk in hem uit de canyon te hijsen. In veiligheid maar na een 20 à 30 minuten in het ijskoude water zwaar onderkoeld, in shock en rillend en bevend... Tot onze grote verbazing overleeft Evert zijn avontuur, met niet veel meer schade dan een gebroken vinger en enkele gekneusde ribben. Een mirakel! Veel van de verloren stad zullen we niet meer zien. Zonder eten zijn we gedwongen om de volgende dag reeds terug te keren. De ongelukkige man zal er nog in slagen om zich op de terugweg door een schorpioen in de hand te laten steken. Met een van pijn vertrokken gezicht rust Evert ’s avonds uit in het kamp tot de wankele bank het onder hem begeeft en hij met een achterwaartse buiteling van de helling naar beneden rolt...

Maar eind goed al goed en na enkele dagen rust in Taganga ben ik terug opgeladen voor het volgende avontuur. Ik begeef me naar mijn laatste (maar de meest legendarische) bestemming op het zuidamerikaanse continent: Cartagena de Indies, een sprookjesstad van romantiek en oogverblindende pracht, een doolhof van kasseien straten, statige handelshuizen met mahonie houten balkons, massieve kerken en shaduwrijke plazas. Cartagena werd in 1533 gesticht en groeide snel uit tot de belangrijkste Spaanse haven aan de Caraibische kust en de poort naar het noorden van het zuidamerikaanse continent. De schatten geplunderd van de autochtone bevolking werden hier opgeslagen alvorens de galjoenen ze konden terugschepen naar Spanje. Zodoende was de stad een aanlokkelijk doelwit voor piraten en leed het onder vreselijke belegeringen zoals die van de beruchte Francis Drake en een kleine twee eeuwen later die van Edward Vernon. Als antwoord op de vele aanvallen bouwden de Spanjaarden Cartagena om tot een oninneembare vesting, omringd door metersdikke wallen en een dubbele ketting van forten. Nu is het oude deel van de stad niet veel meer dan een opgeblonken openlucht museum maar de omliggende wijken zoals die van Getsemani ademen nog steeds de 17de eeuwse broeiend hete caraibische sfeer.
Cartagena is tevens de ideale springplank naar Centraal Amerika. Van hieruit zal ik per zeilboot de overtocht maken naar Panama. De landelijke route tussen de twee werelddelen (de Pan-American Hwy) wordt immers onderbroken door de vochtige en hete jungle van de "Darièn gap", een broeihaard van tropische ziekten (malaria, dengue koorts, ...) en hét territorium bij uitstek van Latijns-Amerika's meest dodelijke creaturen. Ter aanvulling van de vele natuurlijke gevaren krioelt deze streek van roofzuchtige bandieten en drugs traffikanten. Ik besluit dus om het ruime sop van de Caraibische zee te kiezen en scheep me in op de Twyla – een 14m lange benetau - van de exentrieke Spaanse capitán Javier en zijn costeña lief Esperanza. De kapiteins die heen en weer pendelen tussen Cartagena en Panama staan bekend om hun alcohol misbruik en gekke toeren. Nog voor de afvaart krijgt Javier het al flink aan de stok met zijn collega kapitein en ex-lief van Esperanza terwijl hij zijn winkelkarretje vol laadt met bier, wijn en rum. Maar in open zee blijkt Javier tot onze grote opluchting een stabiele kapitein te zijn. En zo zeilen we westwaarts richting de wonderbaarlijke San Blas eilanden, langs de Panamese kust, waar we – geplaagd door felle tegenstromingen – twee dagen later dan gepland zullen aankomen. De San Blas archipelago bestaat uit een vierhonderd tal piepkleine eilandjes, de meesten onbewoond, bezaaid met cocosnoot palmen en omringd door spierwitte zandstranden wiens kusten gestreeld worden door het turqooise water van de Caraibe. De paar bewoonde eilanden zijn de thuis van de Kuna Yala indianen en werden volgebouwd met bamboe hutten en dokken. De Kuna regeren quasi-autonoom over hun provincie, met minimale inmenging van de Panamese overheid, en konden zo hun traditionele cultuur bewaren. Na een zevental dagen zeilen laten we het anker neer voor het strand van Porvenir, waar we onze paspoorten door de Panamese grenspolitie laten stempelen en overstappen in de motorboot die ons stroomopwaart een kronkelende rivier het binnenland zal invoeren.

En zo beland ik in Panama City, beroemd om haar kanaal, een van de grootste bouwkundige verwezenlijkingen van de 20ste eeuw. Na vele ziekten onder de (gast)arbeiders, landverschuivingen en andere moeilijkheden werd in 1914 de Grote en de Atlantische oceaan eindelijk met elkaar verbonden en op 15 augustus voer het eerste schip door het kanaal. Vandaag de dag worden alle zeeschepen nog steeds gebouwd op “maat” van het kanaal. Panama City is een ideale plek om je zeemansbenen tot rust te laten komen - alle moderne comforten zijn er aanwezig - en het vraagt weinig inspanning om hier te blijven hangen. Maar de tijd is kostbaar. Dit is een culturele reis en heen en weer de supermarkt slenteren zal ik later (als ik oud en versleten ben) nog voldoende kunnen doen. Er moet snel een meer inspirerend oord gevonden worden, wat niet het geval is wanneer je de Bocas Del Toro eilanden aandoet... In tegenstelling tot de San Blas vallen er hier geen autochtonen meer te bespeuren. Toegegeven, de zwarte inwoners van west-indische afkomst (vaak Jamaica) nodigen uit tot een interessante culturele uitwisseling maar jammerlijk genoeg worden zij zelf haast door de massa aan ingeweken Amerikanen van het eiland gedrongen. Bovendien stelt het duiken niet veel voor en ik ontvlucht dit “gringotown”. Ik heb immers een afspraak met mijn ouwe reismakker uit Thailand en Laos, de Nepalees Bojh, die hier in Panama voor twee jaar als ontwikkelingswerker in de Peace Corps gestationeerd is. De bus zet me af in het dorpje Vigui, langs de pan-americana, nog net in de provincie Chiriqui. Van hieruit vertrekken de pick-up trucks naar Alto Algarrobo. "Arriba" (boven) noemen ze dat hier, terwijl ze naar de uit de vlakte opreizende bergen knikken. Na een uurtje klimmen en kronkelen zet de chauffeur me af voor de hut van "el volontario Chino" en het is een fijn weerzien na zo'n vier jaar! Bojh woont hier in een aarden hut zonder
elektriciteit of stromend water. Zijn doelstelling bestaat erin om de landbouwtechnieken te verbeteren en zo het dieet van de hoofdzakelijk autochtone en mestizo bergbewoners te verbeteren door de aanleg van visvijvers, rijsttanken, ... Het basisdieet in Alto Algarrobo bestaat uit weinig meer dan yuca, rijst en bonen. Bovendien is de rijstproduktie onvoldoende om er het jaar mee rond te komen. Mits de aanleg van eenvoudige rijsttanken (naar voorbeeld van de Aziatische padi’s) zou de verschraling van de bodem kunnen worden tegengegaan, zou er minder jungle moeten worden afgebrand en zou de opbrengst gemakkelijk verdubbeld kunnen worden... maar de mensen vallen moeilijk te motiveren. Liever wordt er “rondgehangen” en waar mogelijk chicha en guarrapa gedronken. Frustrerend ... maar goed, de vrije keuze is heilig en de mensen schijnen al bij al niet ongelukkig te zijn. Na een weekje rondhangen neem ik met enige tegenzin afscheid van Bojh, de buren en hun energetische kinderen en het stille leven in Alto Algarrobo.

Via het gezellige provinciestadje van David stoot ik vervolgens door tot diep in Costa Rica, waar ik in de hoofdstad San Jose even mijn kamp op sla alvorens via een ander gezellig provinciestadje, Liberia, mijn nieuw doelwit te bereiken: Nicaragua, een land dat een voltreffer van formaat zal worden. Alle ingredienten om me te bevredigen zijn aanwezig: wonderen der natuur, magnifieke steden, tropische eilanden en boven alles prachtige mensen die je hart doen smelten. De Lago de Nicaragua, Centraal Amerika’s grootste meer, van de Pacific afgesneden door de isthmus van Rivas, slechts 20km breed op haar smalste punt, en met een doorgang naar de Carraibische zee via de Rio Tipitapa. De Isla de Ometepe, midden in deze “zoete zee”, waar de statige Volcan Conception en haar bruid Maderas via een romantische lavastroom in het huwelijk zijn getreden. Het tropische paradijs van Little Corn island, 70 km van de kust verwijderd in de Caraibische zee, waar ik voor het eerst in mijn leven oog in oog kom te staan (of zweven) met de statigste der haaien: de hamerhoofd. De koloniale parels van Leon en Granada. De ene een liberale broedhaard voor intelectuelen en revolutionairen en gedurende de loop van haar geschiedenis geplaagd door verwoestende vulkanen. De andere een rijk en conservatief handelscentrum, in pracht wedijverend met haar Moorse naamgenoot aan de andere kant van de Atlantische oceaan en gedurende haar levensloop geterroriseerd door vernietigende aanvallen van Engelse en Franse piraten. Tegenstellingen dus die de twee steden van het begin af aan zullen verstrikken in een bittere rivaliteit, welke na de onafhankelijkheid van Spanje in 1821 zal uitbarsten in een verschrikkelijke burgeroorlog, opgelaaid door... de Amerikanen natuurlijk. Nu is de rust enigzins wedergekeerd in dit “tweede armste land” van de noordelijke hemisfeer. Hoewel ik getuige was van een gewapende overval op een Western Union kantoor, vlak naast mijn hostel, staat geweld gelukkig niet meer op de dagelijkse agenda van dit hartveroverende land.
En met pijn in het hart breng ik mijn laatste nicaraguaanse nacht door in Managua, de minder charmante hoofdstad, alvorens me door de TICA bus via Honduras en El Salvador naar Guatemala City af te laten afvoeren, waar ik de kerst zal doorbrengen in het gezelschap van mijn ouwe makker uit de Casa Esmeralda te Buenos Aires, de prettig gestoorde ozzy Ryan en zijn vriendin Crista. Samen beklimmen we de vuurspuwende Pacaya vulkaan wiens gloeiende lavastromen de nacht verlichten en brengen we een bezoek aan Guatemala’s koloniale trots, het stadje Antigua (ook “Gringofield” genaamd), wiens - door een overdosis aan geld verwoeste - charmen me niet kunnen bekoren. Oudjaar wordt gevierd aan de Lago de Atitlan, een oude, kollosale en volgelopen vulkaankrater, omgeven door een drietal jonge spuwkegeltjes. De oever van het meer wordt bezaaid met kleine dorpen die zich elk naar een ander doelpubliek richten: Panajachel lonkt naar de rijke(re) binnen- en buitenlandse toeristen, San Pedro catert voor de drugstoeristen en San Marcos wordt bezet door new-age addicten in net geen omgekeerde piramiden.
Zo, beste vrienden, ben ik dan eindelijk aangekomen in de stad waar ik nu al meer dan twee weken zit: Quetzaltenango of simpelweg “Xela”, volgens haar Maya naam, midden in de Westerse hooglanden. In tegenstelling tot Guate en Antigua is haar ruwe schoonheid adembenemend en haar sterke autochtone cultuur even aantrekkelijk als haar pracht. Nu en dan worden we heen en weer gewiegd door kleine aardbevingen maar het zijn niet deze liefkozigen der aarde die me hier zo lang houden. Neen, geloof het of niet beste lezers maar een luttele maand en slechts 2000 kilometer van mijn einddoel verwijderd is deze ouwe krijger weer eens gesneuveld. Vele veldslagen zijn er gevochten en nu hebben we er weer eens eentje verloren. Diagnose: gebroken meniscus en een geblokkeerd gewricht... halleluja!! En zo wacht ik hier maar wat af, in de zorgen van de goede dokter Sanchez, terwijl de tijd genadeloos verder tikt. Beliz en de Yucatan zijn al noodgedwongen van het programma geschrapt en ik hou mijn hart vast voor wat er nog volgen zal. Gelukkig word ik ondertussen in het Don Diego hostel flink vertroeteld door mijn mede-residenten. Maar eind van de maand heb ik een afspraak met México City, voor de “final grande”! Ik hoop dat ik er geraken zal...
Saludos
tom
No comments:
Post a Comment